Demissionair staatssecretaris Wiebes van Financiën berust in de beslissing van het hof Den Haag dat een vereniging die een registratiesysteem voor woningcorporaties beheert, geen ondernemer voor de BTW is.
Een aantal woningcorporaties richten gezamenlijk een vereniging op om voor hen in gezamenlijkheid de inschrijfgelden van woningzoekenden te innen en het inschrijvings- en informatiesysteem te beheren. Woningzoekenden betalen € 10 voor de inschrijving. De vereniging vindt dat zij geen voor de BTW belaste prestaties verricht, de inspecteur wel.
Oordeel hof Den Haag
Hof Den Haag oordeelt dat de prestatie van de vereniging op grond van art 11 lid 1 onderdeel b sub 5 Wet OB 1968 vrijgesteld is van BTW. De staatssecretaris onderschrijft dat oordeel niet. ‘Naar mijn mening kan een eventuele ondersteunende bijkomende prestatie slechts opgaan in één (hoofd)prestatie als beide door een en dezelfde persoon worden verricht’. Desalniettemin kan Wiebes zich vinden in de beslissing van het Hof om de door woningzoekenden betaalde inschrijfgelden niet aan te merken als vergoeding voor een door de vereniging verrichte belaste dienst. ‘De vastgestelde feiten en omstandigheden – waaronder het functioneren als backoffice organisatie, het fungeren als kassier, het optreden als vertegenwoordiger van de deelnemende woningcorporaties, de zeer beperkte eigen werkzaamheden en het ontbreken van aansprakelijkheid – alsmede de economische realiteit, rechtvaardigen naar mijn mening namelijk het oordeel dat belanghebbende geen rechtsbetrekking is aangegaan met de woningzoekenden met betrekking tot de inschrijving en in zoverre kan belanghebbende dan ook niet als prestatieverrichter jegens de woningzoekenden worden aangemerkt.’
Koepelorganisatie
Volgens Wiebes presteert de vereniging voor de omzetbelasting als koepelorganisatie voor de deelnemende woningcorporaties. ‘Mede gezien de ratio van de koepelvrijstelling en de in dezen vastgestelde feiten acht ik de toepassing door het Hof van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel u, van de Wet OB op die prestatie jegens de deelnemende woningcorporaties rechtens niet onjuist en voor het overige sterk verweven met waarderingen van feitelijke aard.’