Op 18 mei 2017 is een internetconsultatie geopend over de uitbreiding van de herziening van BTW voor zogenoemde kostbare diensten (hierna: investeringsdiensten). Het ministerie van Financiën beoogt met dit concept wetsvoorstel diensten die vergelijkbaar zijn met investeringsgoederen op dezelfde manier te behandelen. PwC zet de mogelijke gevolgen van dit wetsvoorstel voor ondernemers op een rij.
Dit wetsvoorstel is van belang voor ondernemers die naast investeringsgoederen ook investeringsdiensten aanschaffen en is met name relevant voor ondernemers in sectoren met een (mogelijk) beperkt recht op aftrek van BTW zoals de vastgoedsector, gezondheidszorg, onderwijs en financiële dienstverlening.
Achtergrond
In de consultatie wordt door het ministerie van Financiën aangegeven dat de regeling beoogt ‘BTW-gestuurd gedrag’ te voorkomen door ‘kostbare diensten’ gelijk te stellen aan investeringsgoederen.
Kostbare diensten
De zogenoemde kostbare diensten zijn diensten die doorgaans op de balans worden geactiveerd en waarop voor IB of VPB-doeleinden wordt afgeschreven (of kan worden afgeschreven). Daarmee zouden deze zodanig vergelijkbaar zijn met investeringsgoederen dat dezelfde regelgeving van toepassing zou moeten zijn. Bij dergelijke diensten kan worden gedacht aan bepaalde verbouwingsdiensten aan (on)roerende zaken maar ook aan diensten met betrekking tot IT (software).
Herzieningsregeling
Diensten die kwalificeren als kostbare diensten/investeringsdiensten zullen net als investeringsgoederen worden behandeld. Voor diensten aan onroerende zaken betekent dat dat deze gedurende het boekjaar van ingebruikname en de daarop volgende negen boekjaren worden gevolgd. De overige investeringsdiensten worden gevolgd tot en met het vierde boekjaar na de ingebruikname. Jaarlijks moet in kaart worden gebracht of er een wijziging in het belast/vrijgesteld gebruik van de investeringsdienst is geweest. Bij een wijziging in de aanwending van meer dan 10% moet de eerder in de aangifte afgetrokken BTW worden gecorrigeerd. Dat kan resulteren in een additionele teruggaaf (wanneer het BTW-belaste gebruik is toegenomen) of een additionele afdracht (wanneer het BTW-vrijgestelde gebruik is toegenomen).
Mogelijke gevolgen ondernemingen
Het ministerie geeft aan deze uitbreiding per 1 januari 2018 te willen invoeren en geen overgangsregeling te voorzien. Of dat betekent dat voor investeringsdiensten afgenomen vóór 1 januari 2018 met ‘terugwerkende kracht’ een herzieningsperiode gaat gelden is op dit moment nog niet duidelijk, aldus PwC. Wat wel duidelijk is dat de administratieve last voor een onderneming toeneemt bij investeringsdiensten doordat deze dan ook circa 5 respectievelijk circa 10 jaar moeten worden gevolgd. Bij investeringsdiensten ten aanzien van onroerende zaken kan dit tot gevolg hebben dat met betrekking tot één onroerende zaak meer herzieningsregelingen dan voorheen van toepassing zijn. Bovendien kan het gevolg zijn dat, om negatieve herziening op een investeringsdienst ten aanzien van een onroerende zaak te voorkomen, bij latere levering van de desbetreffende onroerende zaak geopteerd moet worden voor een BTW-belaste levering van de gehele onroerende zaak. Hierbij wordt (weer) BTW verschuldigd over de gehele waarde van de onroerende zaak, waarbij weer een nieuwe herzieningsperiode gaat lopen. Bij later, binnen de nieuwe herzieningsperiode, vrijgesteld gebruik neemt de BTW-schade ten opzichte van de situatie vóór de nieuwe regeling dan disproportioneel toe.
Bron: PwC