De Belastingdienst heeft onbehoorlijk gehandeld door te stellen dat een eigenaar van een advieskantoor verdacht wordt van een strafbaar feit waarvoor hij al was vrijgesproken. Het kantoor noemt dit ‘zwartmakerij’ en heeft de Nationale Ombudsman aan zijn zijde gekregen.
De toedracht, volgens het rapport van de Nationale Ombudsman: een man voerde met zijn advieskantoor vanaf 2006 200 fiscale procedures tegen de Belastingdienst over met name de aftrek van eigenwoningrente en fiscale durfkapitaalfaciliteiten. Bij het Openbaar Ministerie liep in het verleden een strafrechtelijk onderzoek naar het advieskantoor, waarbij stukken in beslag zijn genomen. Verzoeker liet de Nationale Ombudsman weten dat hij zeer ontevreden was over de klachtbehandeling door de Belastingdienst. Allereerst omdat de Belastingdienst in ieder geval in zeven uitspraken op bezwaar van cliënten van zijn kantoor de passage heeft opgenomen waarin – kort gezegd – opgenomen is dat verzoeker verdacht wordt van een twee strafbare feiten.
Financiële constructie
Het advieskantoor is op in 2013 door de rechtbank veroordeeld wegens het meermalen medeplegen van valsheid in geschrifte , alsmede het plegen en aanzetten tot valsheid in geschrifte. De rechter overwoog bij het opleggen van de straf dat verzoeker als onderdeel van een door hem uitgedachte financiële constructie aanvragen voor offertes bij reguliere hypotheekafnemers verzorgde. Verzoeker heeft door bewust niet de juiste gegevens te verstrekken de hypotheekafnemers bewogen om hypothecaire leningen te verlenen die anders niet (althans niet onder dezelfde voorwaarden) verstrekt zouden zijn aan de hypotheekverstrekkers. Maar de man werd wél vrijgesproken van het – kort gezegd – opzettelijk onjuist en onvolledig (laten) doen van bij de belastingwet voorziene aangiften. De verzoeker vindt dat hij en ook cliënten reputatieschade hebben geleden bij klanten en mogelijk vrienden/bekenden/dorpsgenoten. Met het excuus van de Belastingdienst is die niet weggepoetst, vindt de klager.
Fraus Legis-leerstuk
De Belastingdienst deed met een beroep op het leerstuk van ‘fraus legis’ (een algemeen anti-misbruikleerstuk) onderzoek naar de anti-fiscale constructie waarbij het advieskantoor en verzoeker betrokken waren. Met toestemming van het Openbaar Ministerie heeft de Belastingdienst gebruik gemaakt van de gegevensdragers en processen-verbaal die in het kader van het strafrechtelijk onderzoek in beslag zijn genomen c.q. zijn opgemaakt, dit ten behoeve van de heffing en invordering van de Rijksbelastingen. De Nationale ombudsman is van oordeel dat gelet op de grond voor de opgelegde navorderingsaanslagen (het ‘fraus legis’) en de daarbij behorende verplichting van de Belastingdienst om het bestaan daarvan deugdelijk te motiveren, in redelijkheid niet kan worden gezegd dat het in de motivering opnemen van de status van ‘verdachte’ en de beschuldigingen het belang van de heffing niet kan dienen. De Nationale Ombudsman struikelt vooral over het feit dat de Belastingdienst niet behoorlijk handelde door te vermelden dat verzoeker als verdachte werd gezien voor een strafbaar feit waarvoor hij inmiddels was vrijgesproken. De ombudsman spreekt van ‘schending van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer’.