De inspecteur van kantoor Leeuwarden van de Belastingdienst heeft de hoorplicht geschonden ondanks een hoorzitting en uitgebreide correspondentie. Dat heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bepaald in een geschil tussen de Belastingdienst en een fiscaal adviseur over de hoogte van zijn vennootschapsbelasting voor het jaar 2011.
Boekenonderzoek
De Belastingdienst deed boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften Vpb en omzetbelasting van de financieel en fiscaal adviseur over meerdere jaren. Omdat de termijn voor het opleggen van de aanslag Vpb 2011 dreigde te verlopen, legde de inspecteur ter behoud van rechten een aanslag Vpb 2011 op terwijl het boekenonderzoek nog liep. De fiscus accepteerde daarbij de aftrek van een kostenpost van 100.000 euro niet, waarop de fiscaal adviseur bezwaar maakte. Daarna volgde een hoorzitting over de kwestie, ook nog tijdens het lopende boekenonderzoek. Na afronding van dat onderzoek accepteerde de fiscus alsnog een deel van de aftrek, maar ook daar was de ondernemer het niet mee eens
Hoorplicht
Bij het Gerechtshof was in het geding of de in de Algemene wet bestuursrecht vastgelegde hoorplicht is geschonden. Uit het boekenonderzoek kwamen namelijk feiten en omstandigheden naar voren die tijdens de hoorzitting nog niet bekend waren. Weliswaar hield de inspecteur in de uitspraak op bezwaar rekening met de resultaten van het boekenonderzoek, maar onder dergelijke omstandigheden was de inspecteur op grond van artikel 7:9 van de Awb verplicht de fiscaal adviseur in de gelegenheid te stellen nader te worden gehoord, spreekt het hof uit.
‘Uit de gedingstukken blijkt dat de Inspecteur uitgebreid schriftelijk heeft gecorrespondeerd met belanghebbende over de correcties uit het boekenonderzoek en uitvoerig alle door belanghebbende ingebrachte stukken heeft bekeken. Echter, gelet op de doelen van een hoorgesprek zoals benoemd in de hiervoor geciteerde parlementaire geschiedenis kan een dergelijke uitvoerige schriftelijke correspondentie niet gelijk worden gesteld met het horen in de zin van de artikelen 7:2, eerste lid van de Awb en artikel 7:9 van de Awb. Dit geldt ook voor de mondelinge bespreking van de resultaten van het boekenonderzoek. Van die bespreking is geen verslag opgemaakt en er is niet duidelijk wat er in dat gesprek met belanghebbende is besproken. Bovendien is niet gebleken dat dit gesprek met dezelfde waarborgen was omkleed als een hoorgesprek als bedoeld in de artikelen 7:2 en 7:9 Awb.’
Uitspraak: ECLI:NL:GHARL:2018:8068