Een zwartspaarder met een bankrekening bij de Zwitserse UBS-bank is te laat tot inkeer gekomen, oordeelt de Rechtbank Gelderland. De zwartspaarder maakte in zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2004 tot en met 2014 geen melding van zijn Zwitserse bankrekening en besloot dat pas te doen nadat de Belastingdienst op 23 juli 2015 via een groepsverzoek informatie opvroeg bij de Zwitserse Belastingdienst over rekeninghouders bij de UBS-bank. UBS informeerde haar klanten daarover in een brief op 16 september en nadat daar aandacht in de media voor kwam werd het de man te heet onder de voeten. Op 16 oktober 2015 deed hij daarom alsnog een beroep op de inkeerregeling zoals opgenomen in artikel 67n van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
De Belastingdienst besloot daarop om navorderingsaanslagen met boetes op te leggen voor de jaren 2004 tot en met 2014, maar daartegen maakte de zwartspaarder bezwaar. De man stelde dat hij vrijwillig en tijdig is ingekeerd. De blote veronderstelling van de fiscus dat op grond van berichtgeving in de media op 27 september 2015 in zijn geval geen sprake zou kunnen zijn van vrijwillige inkeer werd door de man bestreden. Hij voerde daarbij aan dat pas in november 2016 is beslist dat Zwitserland gegevens mocht uitleveren aan Nederland.
Redelijkerwijs vermoeden
De Rechtbank Gelderland gaat daar echter niet in mee en oordeelt dat de zwartspaarder wel degelijk te laat tot inkeer is gekomen: ‘Voor vrijwillige inkeer in de zin van dit artikel is nodig dat de belastingplichtige inkeert voordat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat verweerder met de onjuistheid of onvolledigheid van zijn aangifte bekend is of bekend zal worden. Daarbij is niet beslissend of eiser subjectief vermoedde dat verweerder van de UBS-rekening op de hoogte zou komen, maar of hij dit objectief redelijkerwijs moest vermoeden (zie HR 2 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1375). Op basis van de bij de feiten vermelde omstandigheden moest eiser in elk geval vanaf de berichtgeving in de landelijke media op 27 september 2015 objectief redelijkerwijs vermoeden dat verweerder op de hoogte zou raken van zijn rekening bij de UBS-bank. Het grote aantal media waarin het bericht is verschenen, maakt het onwaarschijnlijk dat eiser (die in Nederland woont) hiervan niets zou hebben gehoord of gelezen. Eiser heeft dat overigens ook niet gesteld. Voor de beoordeling maakt het niet uit dat eiser de brief van 16 september 2015 wellicht niet heeft gekregen, omdat de informatie uit de media al voldoende is. Overigens heeft eiser niet eens gesteld dat hij deze brief niet heeft gekregen; hij heeft alleen gesteld dat hij aan verweerder heeft gevraagd om de brief over te leggen. Verder is ook niet doorslaggevend dat pas in november 2016 is beslist dat Zwitserland de gegevens moest uitleveren. De kans dat Zwitserland de gevraagde gegevens zou (moeten) geven, was daarvoor namelijk te groot.’
Uitspraak: ECLI:NL:RBGEL:2018:3953