De Hoge Raad stelt naar aanleiding van een zaak over de kwalificatie voor de BTW van sekslustopwekkende middelen prejudiciële vragen over de reikwijdte van het begrip levensmiddelen voor menselijke consumptie.
Het Europese Hof van Justitie wordt verzocht uitspraak te doen over de vraag of dat in de BTW‑richtlijn 2006 gehanteerde begrip zo moet worden uitgelegd dat daaronder alle stoffen en producten moeten worden verstaan, verwerkt, gedeeltelijk verwerkt of onverwerkt, die bestemd zijn om door de mens te worden geconsumeerd of waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij door de mens worden geconsumeerd. Als het antwoord daarop ontkennend is wil de Hoge Raad weten hoe dan invulling moet worden gegeven aan dit begrip.
Seksboetiek
Aanleiding voor de vragen is een zaak van een ondernemer over producten die bij haar seksboetiek worden verkocht als sekslustopwekkend middel. De ondernemer verkoopt onder meer capsules, druppels, poeders en sprays die bestanddelen bevatten – in hoofdzaak van plantaardige en/of dierlijke afkomst – die eigen zijn aan voor menselijk gebruik bestemde voedingsmiddelen. De producten zijn bestemd om oraal te worden ingenomen en worden op de verpakkingen ervan aangeprezen en ook gebruikt als sekslustopwekkend middel. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de producten niet kunnen worden aangemerkt als voedingsmiddelen die voor de omzetbelasting onder het lage tarief van zes procent vallen.
Hof
Het Hof vond eerder dat de sekslustopwekkend middellen kunnen worden aangemerkt als voedingsmiddelen. Redengevend daarvoor acht het Hof dat de producten oraal moeten worden ingenomen en dat zij bestanddelen bevatten die eigen zijn aan voor menselijk gebruik bestemde voedingsmiddelen. Dat de producten worden aangeprezen en gebruikt als sekslustopwekkende middelen staat volgens het Hof niet aan de toepassing van het verlaagde tarief in de weg. Bij dit oordeel heeft het Hof in aanmerking genomen dat de wetgever blijkens de parlementaire toelichting op Tabel I een ruim begrip voedingsmiddel voorstaat. Bij die doelstelling past volgens het Hof niet het maken van onderscheid al naar gelang het doel waarvoor producten worden geconsumeerd. Ook producten die niet direct doen denken aan een voedingsmiddel, zoals snoep (waaronder kauwgom) en koek, vallen onder de werkingssfeer van het verlaagde tarief, aldus het Hof.
Hoge Raad
De Hoge Raad verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Unie eerst uitspraak te doen over de volgende vragen:
- Moet het in punt 1 van Bijlage III bij BTW‑richtlijn 2006 gehanteerde begrip levensmiddelen voor menselijke consumptie zo worden uitgelegd dat daaronder, overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, moeten worden verstaan alle stoffen en producten, verwerkt, gedeeltelijk verwerkt of onverwerkt, die bestemd zijn om door de mens te worden geconsumeerd of waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij door de mens worden geconsumeerd?
Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, hoe moet dan invulling worden gegeven aan dit begrip?
- Indien eet- of drinkbare producten niet kunnen worden aangemerkt als levensmiddelen voor menselijke consumptie, aan de hand van welke criteria moet dan worden beoordeeld of dergelijke producten kunnen worden aangemerkt als producten die gewoonlijk zijn bestemd als aanvulling op of vervanging van levensmiddelen?
De Hoge Raad houdt iedere verdere beslissing aan en schorst het geding totdat het Hof van Justitie naar aanleiding van vorenstaand verzoek uitspraak heeft gedaan.