Voor een levensverzekering is kenmerkend dat de premiebetaling afhangt van het al dan niet in leven zijn van de verzekerde, zo oordeelt het gerechtshof Amsterdam in een recente zaak. Dat ook de uitkering afhangt van het in leven zijn van de verzekerde, is dan geen vereiste. De uitkering uit een termijnverzekering is daarom belast.
Een vrouw sluit in 1993 een zogeheten vaste termijnverzekering bij Ohra met een looptijd van twintig jaar. In de polisvoorwaarden is omschreven dat het om een polis gaat waarbij het verzekerde bedrag onafhankelijk van het in leven zijn van de verzekerde op de einddatum wordt uitgekeerd. Twee jaar later maakt ze de polis premievrij; ze heeft dan in totaal € 1.633,44 aan premie betaald.
In 2013 krijgt ze een uitkering van € 24.780. Daarvan doet de vrouw geen aangifte. De Belastingdienst is echter van mening dat de uitkering wel in de aangifte betrokken moet worden en wel voor een bedrag van € 23.147 als belastbaar rentebestanddeel kapitaalverzekering.
Rechter: geen verzekering, maar bankproduct
De vrouw is het er niet mee eens. Ze stapt naar de rechter en die geeft haar gelijk. De termijnverzekering is namelijk geen kapitaalverzekering, zo luidt het oordeel. De polis keert het verzekerde bedrag altijd op de einddatum uit aan de verzekerde of haar erfgenamen. ‘Het enkele feit dat eiseres de eerste twee jaar premieplichtig was en een bedrag van € 1.633 aan premies heeft betaald, maakt dit niet anders. Onder de genoemde omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken van een verzekering, zijnde een kansovereenkomst waarbij de verzekeraar zich tegen betaling van een premie verbindt om verzekerde schadeloos te stellen wegens verlies, schade of gemis van een verwacht voordeel, te lijden door een onzekere gebeurtenis. Het door eiseres bij Ohra afgenomen product heeft veeleer de kenmerken van een bancair product.’
Hof: uitkering of premiebetaling afhankelijk van leven
In hoger beroep komt het hof tot een ander oordeel, daarbij puttend uit een zestig jaar oude uitspraak van de Hoge Raad. Die stelt dat ‘naar de heersende rechtsopvatting de levensverzekering omvat alle overeenkomsten omtrent de uitkering van een kapitaal of een rente, op levens- en sterftekansen gegrond, waarbij de uitkering of de premiebetaling of beide in enigerlei opzicht afhankelijk werden gesteld van het in leven zijn of de dood van een of meer bepaalde personen’.
Het hof neemt dat uitgangspunt over en beoordeelt de Ohra-polis als levensverzekering. De kenmerken waren dat er een vast verzekerd bedrag was en dat de premies moeten worden betaald tot de premievervaldag volgend op het overlijden van de verzekerde. Dat betekent dat de premiebetaling afhankelijk is van leven of dood van de verzekerde. ‘Onder die omstandigheden is de door belanghebbende met Ohra gesloten overeenkomst aan te merken als een levensverzekering.’ Dat de polis premievrij is gemaakt, verandert de aard van de overeenkomst niet. ‘Het karakter van de overeenkomst dient immers te worden beoordeeld op het moment van het afsluiten van de overeenkomst.’
Uitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2019:2490