Om aan bijtelling voor privégebruik van een zakelijke auto te ontkomen, mag ook achteraf een rittenregistratie worden gemaakt. Dat oordeelt het gerechtshof in Arnhem over het gebruik van een bestelauto door de eigenaar van een bedrijf dat diensten levert op feesten en partijen.
Een BV die catering en tenten regelt voor feesten en partijen heeft diverse bestel- en vrachtauto’s die door de medewerkers worden gebruikt. Voor een van die auto’s – een Nisaan Patrol die als bestelauto te boek staat – wordt jarenlang geen rittenregistratie bijgehouden en er zijn geen verklaringen ‘geen privégebruik’ of ‘uitsluitend zakelijk gebruik’ afgegeven. De Belastingdienst legt het bedrijf na een boekenonderzoek een naheffingsaanslag op: van 2011 tot en met 2014 heeft de BV ten onrechte niet de bijtelling op grond van de autokostenfictieregeling in aanmerking genomen.
Rechtbank overtuigd van rittenregistratie
Het bedrijf komt daarop met een rittenregistratie die achteraf is opgesteld en waaruit blijkt dat in die jaren minder dan 500 privékilometers zijn gereden. De rechtbank vindt dat overtuigend en vernietigt de aanslag. De fiscus gaat in hoger beroep. Het bedrijf komt in die zaak onder meer met een zogeheten Tellerrapport van de RDW, waaruit een jaarlijkse kilometertellerstand is af te leiden. Ook blijkt de tellerstand uit een werkplaatsbon van een garage uit 2014.
Bewijs kan ook op andere manier geleverd
Het hof oordeelt ook in hoger beroep dat er geen bijtelling van toepassing is. Bewijs dat er minder dan 500 kilometer privé is gereden, hoeft immers niet alleen door een rittenregistratie te worden geleverd, oordeelt het hof. ‘Nu dit bewijs […] ook ‘anderszins’ kan worden geleverd, behoeft de omstandigheid dat een rittenregistratie achteraf is opgemaakt niet per definitie te betekenen dat een belastingplichtige daarmee niet aan de op hem rustende bewijslast kan voldoen.’
Hiaten
Maar de fiscus vindt dat de op basis van facturen opgestelde rittenregistratie grote hiaten vertoont. Zo blijkt niet dat de veronderstelde ritten inderdaad met de bestelauto zijn gemaakt, omdat de ritten van brengen en ophalen op dezelfde datum zijn geregistreerd en dat sommige ritten zijn geregistreerd op andere data dan op de factuur. De Belastingdienst wijst er verder op dat een aantal facturen niet correct is en dat het aantal opgevoerde ritten voor vervoer van afgeleverde zaken arbitrair is.
Het hof vindt de verklaringen van de BV over de registratie geloofwaardig. Werknemers hebben verklaard dat privégebruik met de bestelauto’s verboden is. De inrichting van de parkeerruimte op de bedrijfslocatie is zodanig dat de bestelauto pas kan worden gebruikt nadat de overige bedrijfsauto’s zijn verplaatst. Bovendien is de bestelwagen minder geschikt voor privégebruik dan de andere bedrijfswagens. De betrokken eigenaar heeft bovendien zelf een privé-auto.
Tellerrapport
Ondanks die geloofwaardige verklaringen heeft de BV ten tijde van de zitting nog niet voldaan aan de bewijslast van ‘doen blijken’ dat per kalenderjaar niet meer dan 500 kilometer in privé is gereden met de bestelauto. Na de zitting is dat alsnog gebeurd, oordeelt het hof, met het Tellerrapport en de werkplaatsbon. ‘Naar het oordeel van het hof is belanghebbende met de (weliswaar achteraf maar zeer zorgvuldig opgestelde) rittenregistratie, de facturen, de foto’s, het Tellerrapport van de RDW, de werkplaatsbon en met haar overtuigende verklaringen ter zitting van het hof met betrekking tot de door de inspecteur gestelde ‘hiaten’ erin geslaagd te doen blijken dat per kalenderjaar van het onderhavige naheffingstijdvak niet meer dan 500 kilometer in privé is gereden met de bestelauto.’
Uitspraak: ECLI:NL:GHARL:2020:4170