Een ondernemer die de Belastingdienst hardnekkig inzage in zijn privéagenda blijft weigeren moet van de rechtbank Zeeland-West-Brabant alsnog openheid van zaken geven. Aangezien de man afspraken voor het invullen van belastingformulieren in zijn privé-agenda noteert zou die agenda van belang kunnen zijn voor de heffing van IB/PVV en omzetbelasting, oordeelt de rechtbank. Van een ongerechtvaardigde inbreuk op het recht op privacy op grond van artikel 8 EVRM, zoals de ondernemer aanvoerde, is geen sprake.
Uitspraak: ECLI:NL:RBZWB:2020:2670
Boekenonderzoek
De ondernemer heeft een eenmanszaak. Volgens de KvK-inschrijving zijn de activiteiten van de eenmanszaak: organisatie- adviesbureau, accountant en belastingadviesbureau. De Belastingdienst stelde in 2017 een boekenonderzoek in bij de ondernemer naar de juistheid en volledigheid van de aangiften IB/PVV 2012 tot en met 2015 en aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015. Tijdens het onderzoek werd met de ondernemer onder meer gesproken over de wijze van vastlegging van afspraken met particulieren voor het indienen van aangiften. De ondernemer beschikt over zowel een zakelijke agenda als een privé-agenda. De inspecteur verzocht de ondernemer om zijn privéagenda te overleggen voor de jaren 2012 tot en met 2018 omdat daarin ook afspraken stonden voor het invullen van aangiften inkomstenbelasting voor particulieren.
Informatiebeschikking
Die weigerde dat echter, waarna de Belastingdienst een informatiebeschikking oplegde in verband met nog op te leggen navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2012 t/m 2015 en een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015. De fiscus deed dat omdat de ondernemer volgens de inspecteur niet aan zijn informatieplicht had voldaan. In de informatiebeschikking werd hij voor het laatst in de gelegenheid gesteld om de privéagenda en indien aanwezig een registratie van de ontvangen bedragen per klant te overleggen vóór 18 juli 2018.
Agenda wel degelijk van belang
De ondernemer bleef echter weigeren, waarna de zaak bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant voorkwam. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de fiscus zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat de gevraagde gegevens en bescheiden van belang zouden kunnen zijn voor de belastingheffing. Aangezien de ondernemer afspraken voor het invullen van belastingformulieren voor mensen in de vriendenkring in zijn privé-agenda noteert zou die agenda van belang kunnen zijn voor de heffing van IB/PVV en omzetbelasting in de betreffende jaren. De stelling van de ondernemer dat de Belastingdienst al over de gegevens zou beschikken, verandert dit niet. Het is onduidelijk op grond waarvan de man deze stelling inneemt. Zo hij bedoelt dat de inspecteur al wetenschap heeft over de omzet, doet dat niet er aan af dat de inspecteur de agenda mag opvragen ter verificatie of de gegevens volledig zijn.
Aangiften van vrienden niet uitsluitend privésfeer
De rechtbank volgt de ondernemer ook niet in zijn standpunt dat het indienen van de aangiften van mensen in de vriendenkring uitsluitend in de privésfeer plaatsvindt en dat om die reden de agenda niet hoeft te worden overgelegd. Dit standpunt kan al niet worden gevolgd omdat de ondernemer hiervoor een vergoeding ontvangt en daarmee deelneemt aan het economisch verkeer. Ook als niet zou vaststaan dat hij een vergoeding ontvangt, zou dat overigens het oordeel niet anders maken. De privéagenda zou dan nog steeds van belang kunnen zijn voor de belastingheffing, juist in verband met een eventuele verdere controle of al dan niet vergoedingen worden ontvangen.
Recht op privacy?
Ook het standpunt van de ondernemer dat hij zijn privéagenda niet hoeft te overleggen omdat dit in strijd is met zijn recht op privacy houdt geen stand:
‘Niet in geschil is dat de gevraagde inzage door de inspecteur in de privé-agenda van belanghebbende, in beginsel een inmenging in het recht van belanghebbende op respect voor zijn privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM oplevert. Om te beoordelen of deze inmenging aan het opvragen van de privé agenda in de weg staat, moet worden onderzocht of is voldaan aan de voorwaarden van artikel 8 EVRM die een inmenging kunnen rechtvaardigen.
De eerste voorwaarde die artikel 8 EVRM stelt is dat de inmenging bij wet is voorzien. Uit 2.13 volgt dat op grond van artikel 47 van de AWR de inspecteur kopieën van de privé-agenda van belanghebbende mag opvragen omdat deze van belang zou kunnen zijn voor de belastingheffing. De wettelijke grondslag van de inmenging is derhalve gelegen in artikel 47 van de AWR. Dat is een voldoende wettelijke grondslag voor de inmenging. In voorkomende gevallen zoals bij inmenging in het privéleven waarbij sprake is van het systematisch verzamelen, vastleggen, bewerken, bewaren en/of gebruiken van gegevens kan weliswaar een meer specifieke grondslag vereist zijn,2 maar zo’n geval doet zich hier niet voor. Daarnaast is er sprake van een legitiem doel als bedoeld in artikel 8, lid 2 EVRM. Een maatregel waarmee wordt gewaarborgd dat belasting wordt betaald is namelijk in de regel noodzakelijk in het belang van het economisch welzijn van het land.3 Hier doet zich geen uitzondering op de regel voor. Nu het opvragen van de privé-agenda bovendien proportioneel is in de gegeven omstandigheden, is er van een ongerechtvaardigde inbreuk op artikel 8 EVRM geen sprake.’
Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat de informatiebeschikking terecht is opgelegd.