Een beslissing over een aanpassing van de verruimde schenkingsvrijstelling is aan een nieuw kabinet. Dat schrijft staatssecretaris Vijlbrief als antwoord op vragen uit de Eerste Kamer.
Onder water
De vaste commissie voor Financiën stelde in september vragen gesteld naar aanleiding van de evaluatie van de verruimde schenkingsvrijstelling eigen woning. Die trad in werking op 1 januari 2017. In 2015 had 25 procent van de huishoudens met een eigen woning een hogere hypotheekschuld dan de waarde van de eigen woning. Dit speelde het meest bij huishoudens van personen onder de 40 jaar. De redenering was destijds dat die groep juist de schenkingsvrijstelling zou inzetten voor schuldaflossing en niet voor de aanschaf van een (duurdere) woning. Het kabinet verwachtte dat de verruiming van de schenkingsvrijstelling eigen woning vooral zou leiden tot een vermindering van de schuld en niet tot hogere huizenprijzen.
Minder doeltreffend
De situatie is inmiddels drastisch gewijzigd. De onderwaterproblematiek is tegenwoordig grotendeels verdwenen. Voor de groep tussen de 18 en 40 jaar bedroeg het percentage onderwaterhypotheken in 2016 nog 33 procent, in 2018 was dit gedaald tot 8 procent. Ook voor andere leeftijdsgroepen is dit percentage substantieel afgenomen sinds de piek in onderwaterhypotheken in 2015. Belangrijke factoren daarbij lijken de gestegen huizenprijzen, de introductie van de fiscale aflossingseis en de strengere leennormen. SEO Economisch Onderzoek heeft in de evaluatie geconcludeerd dat de schenkingsvrijstelling minder doeltreffend en doelmatig is dan ander beleid om de hypotheekschuld te verlagen en onderwaterproblematiek te beperken. Uit de evaluatie blijkt daarnaast dat een deel van de ontvangers de schenking gebruikt om een duurdere woning te kopen, maar dat het gebruik van de schenkingsvrijstelling te beperkt is voor een meetbaar effect op woningprijzen. Ook blijkt uit de evaluatie dat een deel van de starters die een schenking ontvangt, een woning koopt die zij niet hadden kunnen kopen zonder de schenking.
Vijlbrief wil eventuele aanpassing van de regeling niet overlaten aan het demissionaire kabinet. Het is aan een volgend kabinet om hierover te beslissen en het evaluatierapport van een kabinetsreactie te voorzien.