
Een theater heeft bij vrijwel alle voorstellingen een pauzedrankje verwerkt in de prijs van entreekaartjes en vindt dat het drankje daarom voor de omzetbelasting als bijkomende prestatie bij de hoofdprestatie (het verlenen van toegang tot voorstellingen) moet worden gezien, net als de garderobe-, reserverings- en verkoopkosten. De Belastingdienst is het daar niet mee eens en legt een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 15.596 op en brengt daarnaast € 1.729 aan belastingrente in rekening. Het theater legt zich daar niet bij neer en spant een rechtszaak aan over de kwestie. De rechtbank Zeeland-West-Brabant geeft echter de fiscus gelijk.
De prijs van een entreekaartje bestaat bij vrijwel alle voorstellingen in beginsel uit één bedrag voor de voorstelling, het gebruik van de garderobe, een pauzedrankje en de administratiekosten. Het theater brengt dan een bedrag van € 3,50 in rekening voor het gebruik van de garderobe, een pauzedrankje en de administratiekosten. Dit bedrag wordt in rekening gebracht ongeacht of de bezoekers gebruik maken van de geboden faciliteiten. Voor de voorstellingen met een entreekaartje die (onder andere) inclusief een pauzedrankje worden aangeboden, worden de pauzedrankjes (zowel alcoholische als non-alcoholische drankjes) klaargezet in de foyer van het theater. De bezoekers kunnen zelf een drankje pakken. Bezoekers die een ander drankje wensen, kunnen dat – zonder meerkosten – bestellen aan de bar.
Btw-aangiften
Het theater deed aangiften omzetbelasting over de tijdvakken in de periode 1 juli 2015 tot en met 31 december 2017. Daarbij werd voor de non-alcoholische pauzedrankjes aanvankelijk het lage tarief en voor alcoholische pauzedrankjes het normale tarief toegepast. Na contact daarover met de Belastingdienst werden suppletieaangiften ingediend waarbij ook voor de alcoholische pauzedrankjes het verlaagde tarief werd toegepast.
Rechtszaak: bijkomende prestatie?
De fiscus legde daarna alsnog de naheffingsaanslag op. Bij de rechtbank draait het om het btw-tarief op de alcoholische pauzedrankjes. Meer specifiek is in geschil of de verstrekking van (alcoholische) pauzedrankjes als bijkomende prestatie opgaat in het verlenen van toegang tot voorstellingen.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Indien een belastingplichtige jegens één afnemer een of meer handelingen verricht waarin verschillende prestaties kunnen worden onderscheiden, heeft als uitgangspunt te gelden dat elk van die prestaties voor de heffing van omzetbelasting als onderscheiden en zelfstandig moet worden beschouwd.
Onder omstandigheden moeten verschillende handelingen of elementen van een handeling niettemin als één enkele prestatie worden aangemerkt. Dit is in de eerste plaats het geval in de situatie waarin twee of meer handelingen of elementen van een handeling zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij objectief gezien één ondeelbare economische prestatie vormen, waarvan splitsing kunstmatig zou zijn. Daarnaast worden verschillende handelingen voor de heffing van omzetbelasting als één enkele, samengestelde prestatie beschouwd wanneer een of meer van die handelingen moeten worden geacht de hoofdprestatie te vormen, terwijl andere handelingen moeten worden beschouwd als een of meer bijkomende prestaties die het fiscale lot van de hoofdprestatie delen. Een handeling is in elk geval bijkomend bij een hoofdprestatie wanneer deze handeling voor de afnemer geen doel op zich is, maar een middel om van de hoofdprestatie optimaal te kunnen gebruikmaken. 1
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of aan de tweede uitzondering wordt voldaan. Daarbij is het volgende van belang. De vraag of sprake is van een prestatie die gebruikmaking van de hoofdprestatie optimaal maakt, moet worden beoordeeld vanuit het perspectief van de gemiddelde afnemer van die hoofdprestatie. Bij die beoordeling moet het economische doel van de samengestelde prestatie in acht worden genomen, waarbij ook het belang van de afnemer van die prestatie in overweging moet worden genomen. Een aanwijzing dat een prestatie bijkomend is, kan zijn gelegen in de omstandigheid dat die prestatie voor de gemiddelde afnemer van de hoofdprestatie geen afzonderlijk belang heeft ten opzichte van de hoofdprestatie. Indien binnen de kring van afnemers van de hoofdprestatie het belang bij het afnemen van de nevenprestatie onderling verschilt, vormt dat echter een aanwijzing dat geen sprake is van een bijkomende prestatie die het fiscale lot van de hoofdprestatie moet delen. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat een afzonderlijke vergoeding voor de nevenprestatie wordt berekend en voor de omstandigheid dat de afnemer een keuze heeft om de nevenprestatie al of niet af te nemen. 2
Afzonderlijk belang
De rechtbank overweegt, in lijn met haar uitspraak van 17 juni 2021, ECLI:NL:RBZWB:20213059, dat hoewel zij aannemelijk acht dat een pauzedrankje het bezoek aan een theater aangenamer maakt, het verstrekken van (alcoholische) drankjes in de pauze niet meebrengt dat dit de gebruikmaking van de hoofdprestatie, namelijk het bezoek aan de theatervoorstellingen, als zodanig optimaal maakt. Naar het oordeel van de rechtbank is, mede gelet op het arrest van de Hoge Raad van 7 mei 20213, het verkrijgen van een drankje vanuit het perspectief van een gemiddelde bezoeker een afzonderlijk belang ten opzichte van toegang tot de theatervoorstelling. In het voornoemde arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het gelegenheid geven voor parkeren bij een pretpark niet als een bijkomende prestatie kan worden gezien, maar een doel op zich is. Weliswaar werden in die zaak de parkeerkaartjes afzonderlijk van het entreekaartje verkocht, terwijl in de situatie van belanghebbende de prijs van de pauzedrankjes verwerkt is in de prijs van het entreekaartje, maar dit laatste is niet doorslaggevend.4 De omstandigheid dat het pauzedrankje hierdoor door iedereen wordt afgenomen, terwijl de bezoeker van het pretpark de keuze heeft om met de auto naar het pretpark te reizen, doet er niet aan af dat de afnemer een afzonderlijk te onderscheiden belang heeft bij de verstrekking van het pauzedrankje.
De rechtbank volgt het theater dan ook niet in haar standpunt dat het pauzedrankje net als de garderobe-, reserverings- en verkoopkosten als bijkomende prestatie bij de hoofdprestatie (het verlenen van toegang tot voorstellingen) moet worden gezien. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de aard van de prestatie van de verstrekking van het pauzedrankje bezien vanuit gemiddelde afnemer gelijk is aan de overige genoemde prestaties. Het theater heeft nog verwezen naar de toelichting van de Staatssecretaris op tabel I bij de Wet op de omzetbelasting, paragraaf 3.2.25, maar die toelichting noopt niet tot een ander oordeel.
Overigens heeft het ter beschikking stellen van een pauzedrankje ook een economisch doel bezien vanuit het theater. Door een entreeprijs, inclusief pauzedrankje, te hanteren kan het theater een hogere entreeprijs vragen. De stelling van het theater dat de prijs van een drankje die inbegrepen is bij het entreebewijs lager is dan de prijs bij losse verkoop van drankjes, maakt het voorgaande niet anders. De prijsstelling als zodanig is niet beslissend voor beantwoording van de vraag of sprake is van een zelfstandige prestatie of een prestatie die opgaat in een andere prestatie. Ook het beroep op de obstacle run-uitspraak leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat de feitelijke situatie daar anders was.
Het voorgaande betekent dat het verlenen van toegang tot een voorstelling en het pauzedrankje voor de heffing van omzetbelasting als te onderscheiden en zelfstandige prestaties moeten worden beschouwd. Tussen partijen is dan niet in geschil dat de naheffingsaanslag in beginsel tot het juiste bedrag is opgelegd.