
Het geven van advies aan bedrijven wordt door de inspecteur gekwalificeerd als inkomsten uit fictieve dienstbetrekking, in plaats van als winst uit onderneming zoals door een belastingplichtige was opgenomen in zijn aangifte 2017. Het maakt niet uit, zo oordeelt rechtbank Gelderland, dat opdrachtgevers aan elkaar verbonden zijn en op hetzelfde adres gevestigd zijn, als er sprake is van verschillende activiteiten en ook de verrichte werkzaamheden verschillen.
Sinds november 1999 heeft een man een eenmanszaak ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De activiteiten van de eenmanszaak bestaan uit het geven van advies op het gebied van kunststofverwerking in de ruimste zin van het woord. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft zijn werkzaamheden voor 2010 tot en met 2013 aangemerkt als een fictieve dienstbetrekking.
Verklaring Arbeidsrelatie Winst uit onderneming
In verband met gewijzigde feiten en omstandigheden heeft de man op 25 maart 2014 een nieuwe Verklaring Arbeidsrelatie Winst uit onderneming (VAR-Wuo), aangevraagd. De VAR is op 27 maart 2014 door de inspecteur afgegeven, geldig voor het hele kalenderjaar 2014. De inspecteur heeft voor 2014 tot en met 2016 definitieve aanslagen opgelegd voor winst uit onderneming.
De man sluit op 3 januari 2017 met drie aan elkaar gelieerde bv’s een overeenkomst van opdracht, conform het door de inspecteur algemene goedgekeurde model. In dit model is ervoor gekozen om de fictieve dienstbetrekking uit te sluiten. Toch merkt de inspecteur de in 2017 verrichte werkzaamheden aan als resultaat uit overige werkzaamheden.
Werkzaamheden zijn winst uit onderneming
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de werkzaamheden wel degelijk als winst uit onderneming kwalificeren. De rechtbank acht van belang dat de man duurzaam werkzaamheden heeft verricht voor opdrachtgevers en dat hij de werkzaamheden ook langdurig heeft verricht.
Er was dus sprake van een continuïteitsstreven. De werkzaamheden waren bepaald niet incidenteel van aard. Ook heeft hij de werkzaamheden fulltime verricht met flinke bruto opbrengsten tot gevolg. De omvang van de werkzaamheden en de omvang van de baten waren dus ook groot. Deze elementen, zo beslist de rechtbank, wegen zwaar bij de beoordeling van het verschil tussen winst uit onderneming en resultaat uit overige werkzaamheden.
Meerdere opdrachtgevers
Ook acht de rechtbank het van belang dat de man voor drie opdrachtgevers verschillende werkzaamheden heeft verricht. De stelling dat twee van de drie opdrachtgevers een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting vormen, waardoor de drie opdrachtgevers volgens de inspecteur in feite tellen als één opdrachtgever vond geen steun bij de rechtbank. Ook het gegeven dat de drie opdrachtgevers op hetzelfde adres gevestigd zijn, kan volgens de rechtbank niet tot het oordeel leiden dat sprake is van één opdrachtgever in plaats van drie opdrachtgevers.
Het arrest van Hof Arnhem-Leeuwarden inzake de aangiften 2010 tot en met 2013 betrof weliswaar dezelfde bv’s maar het ging om een andere situatie dan die in 2017. Dit arrest heeft daarom geen gevolgen voor 2017. Er is geen reden om aan te nemen dat er sprake is van een gekunstelde verandering ten opzichte van eerdere jaren, zoals de inspecteur stelt.
Ondernemersrisico
Anders dan de inspecteur beweerde, vond de rechtbank dat de man voldoende ondernemersrisico liep, omdat zijn overeenkomsten van opdracht met een opzegtermijn van twee maanden konden worden opgezegd en omdat de man ook debiteurenrisico liep in geval van tegenvallende resultaten of faillissement van de opdrachtgevers. Bovendien liep hij risico bij ziekte en arbeidsongeschiktheid. De omstandigheid dat hij in 2015 voor 1% aandeelhouder is geworden van een van de bv ‘s maakt ook niet dat het ondernemingsrisico ontbrak.