Een ondernemer uit het Zuid-Hollandse Rockanje moet bijna 40 mille aan te veel ontvangen voorschot in het kader van de NOW-1 terugbetalen, heeft de rechtbank Rotterdam bepaald. Het geschil draaide om de vraag of er sprake was van een startende onderneming of niet.
De ondernemer had op 6 april 2020 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de NOW-1. De minister heeft bij besluit van 10 april 2020 een tegemoetkoming van € 47.857,- verleend, waarvan € 38.286,- aan voorschot is uitbetaald. Bij besluit van 4 februari 2021 heeft de minister de definitieve tegemoetkoming betreffende de maanden maart, april en mei 2020, vastgesteld op € 0,- en beslist dat de ondernemer € 38.286,- moet terugbetalen.
Startende onderneming?
Bij de rechtbank voert de ondernemer aan dat hij op 1 juni 2019 een nieuwe onderneming is gestart onder de naam [handelsnaam]. Hij was eigenaar van een lunchroom en een chocolaterie in Rockanje. In 2019 zijn beide vestigingen gesloten. Vanwege de beëindiging van de lunchroom is de exploitatievergunning ingetrokken. Voor de nieuwe onderneming heeft hij een nieuwe exploitatievergunning ontvangen. Verder is een bed & breakfast toegevoegd aan de onderneming. De ondernemer heeft zijn bestaande nummer van de Kamer van Koophandel en zijn loonheffingennummer behouden. Omdat sprake is van een nieuwe, startende onderneming moet als referentieperiode de periode aangehouden worden zoals deze wordt gehanteerd voor nieuwe ondernemingen, zijnde vanaf de startdatum van de onderneming (hier 1 juni 2019) tot en met 1 maart 2020. In dat geval is volgens de ondernemer sprake van een omzetverlies van 48%. Hij verwijst hiervoor naar een berekening die is opgenomen in zijn bezwaarschrift van 16 maart 2021. Dit betekent dat de omzet vanaf 1 juni 2019 tot 1 maart 2020 bepalend is voor de berekening van het omzetverlies.
Oordeel
De rechtbank volgt de ondernemer niet in zijn standpunt dat er sprake is van het starten van een (nieuwe) onderneming. De rechtbank betrekt hierbij het volgende. Volgens het KvK-uittreksel van 28 juli 2021 is de onderneming op 17 september 2013 geregistreerd. Gelet hierop is er geen sprake van een nieuwe, startende onderneming. De ondernemer heeft feitelijk zijn bedrijf elders voortgezet, zij het in uitgebreide vorm. Hij heeft bepaalde bedrijfseconomische keuzes gemaakt, zoals het continueren van zijn KvK-nummer en zijn BTW-nummer. Voor zover de ondernemer naar voren heeft gebracht dat dit een gevolg is van de noodzaak een huurkoopovereenkomst aan te gaan met de eigenaar van het nieuwe bedrijfspand, is de rechtbank van oordeel dat de gevolgen van deze keuze voor zijn rekening en risico komen. De rechtbank betrekt bij haar beoordeling nog dat de ondernemer vóór juni 2019 wel omzet heeft gehad en, zo is ter zitting gebleken, vervolgens een hele korte periode dicht is geweest om alles voor de verhuizing en uitbreiding in orde te maken. Uit het e-mailbericht van 7 april 2021 van de ondernemer na vragen van de minister blijkt dat ook niet tussentijds fiscaal is afgerekend na staking van een onderneming, met als reden dat de Belastingdienst dit niet toestaat maar aanneemt dat de onderneming is verplaatst en er geen sprake is van een nieuwe onderneming. Omdat er geen sprake is van een startende onderneming waarbij de bedrijfsuitoefening na 1 januari 2019 is aangevangen, heeft de minister op grond van de NOW-1 de referteperiode juist toegepast.
De rechtbank is het daarnaast niet eens met de ondernemer dat de gevolgen van het bestreden besluit voor hem onevenredig zwaar zijn. Zijn beroep op het evenredigheidsbeginsel wordt dan ook niet gehonoreerd. Het beroep is ongegrond.