Een man drijft in de jaren 2017 tot en met 2020 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De autowasstraat die hij exploiteert bevindt zich naast zijn woning, op hetzelfde terrein. De autowasstraat is geopend op maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag tussen 11.00 uur en 18.00 uur, en op zaterdag tussen 8.30 uur en 18.00 uur. Als er een auto het terrein oprijdt voor een wasbeurt gaat er een bel af in de woning van de man zodat hij weet dat er een klant is.
Andere werkzaamheden die de man verricht voor zijn onderneming zijn het schoonmaken en onderhouden van het terrein, de wasinstallaties en de gebouwen en het bijhouden van de dagelijkse administratie. In 2019 koopt hij een tweedehandsinstallatie voor wasplaatsen die hij zelf schoonmaakt en repareert.
Verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen
De inspecteur legt over de jaren 2017 tot en met 2020 aanslagen IB/PVV en ZvW op conform de ingediende aangiften. De man maakt bezwaar tegen de aan hem opgelegde aanslagen en dient voor de betreffende jaren opnieuw aangiften IB/PVV in. In die nieuw ingediende aangiften brengt hij de zelfstandigenaftrek in mindering op de winst uit onderneming. De inspecteur wijst deze verzoeken om ambtshalve vermindering af.
De zelfstandigenaftrek wordt verleend als een ondernemer voldoet aan het urencriterium en ten minste 1225 uren aan werkzaamheden voor zijn onderneming heeft besteed. Het is aan de belastingplichtige om aan te tonen dat hij aan dat urencriterium heeft voldaan. Rechtbank Zeeland-West-Brabant overweegt dat voor tijd die in beslag wordt genomen door werkzaamheden aan een onderneming, geldt dat alle tijd meetelt die wordt besteed aan werkzaamheden die worden verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Hoe een ondernemer zijn ondernemer drijft bepaalt hij zelf; het gaat daarbij niet om werkzaamheden die bedoeld zijn om in particuliere behoeften te voorzien.
Indirecte uren niet aannemelijk gemaakt
De man stelt dat hij in 2019 in totaal 300 uur en in 2020 in totaal 195 uur aan zijn onderneming heeft besteed in verband met de werkzaamheden aan de tweedehands installatie voor wasplaatsen. Los van het feit of de door de man gestelde (directe) uren al aannemelijk zijn, moet de man, om aan het urencriterium te voldoen, in 2019 ten minste 925 uur en in 2020 ten minste 1030 uur aan andere werkzaamheden (indirecte uren) voor zijn onderneming hebben besteed. Werkzaamheden zoals het schoonmaken en onderhouden van het terrein, de gebouwen en de wasinstallaties, en het bijhouden van de dagelijkse administratie.
De man kan geen urenverantwoording of andere stukken overleggen waarmee hij aantoont dat hij deze (directe en indirecte) uren aan zijn onderneming heeft besteed. Voor 2017 en 2018 heeft de man niets overlegd en heeft hij de bestede uren daarmee niet aannemelijk gemaakt. Het betoog van de man dat hij aan het urencriterium voldoet omdat hij gedurende de openingstijden bereikbaar moet zijn voor zijn onderneming kan de rechtbank niet volgen. Het feitelijk drijven van een onderneming houdt meer in dan het zich beschikbaar houden voor de onderneming. Volgens de rechtbank heeft de man dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij in de jaren 2017 tot en met 2020 aan het urencriterium heeft voldaan.
Dat heeft tot gevolg dat de man geen recht heeft op toepassing van de zelfstandigenaftrek over de jaren 2017 tot en met 2020. De rechtbank laat de aanslagen IB/PVV en ZvW dan ook in stand.
Rechtbank-Zeeland-West-Brabant, ECLI:NL:RBZWB:2024:3942