Drie prioriteiten
Idsinga ziet voor deze kabinetsperiode drie prioriteiten, schrijft hij:
– een Belastingdienst die klaar is voor de toekomst. Dit betekent prioriteit geven aan de brede opgaven die de Belastingdienst heeft op het gebied van personeel en ICT. En ook dat de Belastingdienst hoogwaardige dienstverlening biedt aan burgers en bedrijven en dat de rechtsbescherming gewaarborgd is. Dat hoort bij goed bestuur.
– het voorbereiden van wetgeving voor een hervorming van het belastingen toeslagenstelsel. We willen toe naar een stelsel dat eenvoudiger en beter voorspelbaar is. Een stelstel dat toekomstige ontwikkelingen aankan en zo ook meer zekerheid biedt. En een stelsel waarin (meer) werken meer loont. Er liggen al veel rapporten met uitgewerkte beleidsopties. Het is nu tijd om knopen door te hakken.
– box 3 in rustiger vaarwater brengen door de grote hersteloperatie zorgvuldig af te handelen en robuuste regelgeving te maken die juridisch houdbaar is. Daarbij gelden evenzeer de uitgangspunten van goed bestuur. Belasting heffen moet op een rechtvaardige en zorgvuldige manier gebeuren.
Een wendbare en toekomstbestendige Belastingdienst is ook een randvoorwaarde voor fiscaal beleid. Alleen dan kunnen de noodzakelijke stappen gezet worden in box 3 en bij de hervorming van het stelsel, schrijft de staatssecretaris. Twee andere belangrijke randvoorwaarden zijn:
– goede wetgeving die juridisch houdbaar, doenlijk en uitvoerbaar is;
– het spreiden van wetgeving in de tijd.
Voortgang op andere fiscale onderwerpen
Naast de genoemde drie prioriteiten wil Idsinga voortgang boeken op andere fiscale onderwerpen. Ook het Hoofdlijnenakkoord bevat een aantal maatregelen die uitgewerkt worden in wetgeving. Daarbij gaat het onder andere om het ondernemings- en vestigingsklimaat, het belasten van zeer vermogende personen, de aanpak van belastingontwijking, autobelastingen, het stimuleren van gezond gedrag en tot slot klimaat en milieu.
Het belasten van zeer vermogende personen
In navolging van internationale afspraken over het belasten van multinationale ondernemingen is Nederland voorstander van het maken van afspraken in internationaal en EU-verband over het belasten van zeer vermogende personen, waaronder internationaal zeer mobiele personen. Internationale belastingstelsels zijn op het gebied van de inkomstenbelasting, vermogensbelasting en schenk- en erfbelasting niet goed op elkaar afgestemd. Door gebruik te maken van de verschillen tussen nationale belastingstelsels zijn met name vermogende personen – vergelijkbaar met multinationale ondernemingen – in staat om hun belastingdruk wereldwijd te optimaliseren. Dit effect wordt versterkt doordat diverse landen in de afgelopen decennia hun belastingstelsel hebben aangepast om zeer vermogende personen dan wel schaarse werknemers aan te trekken. Internationale en Europese samenwerking dat inzet op een gelijk speelveld op het gebied van de belastingheffing van zeer vermogende personen kan dit tegengaan.
Nederland heeft daarom bij meerdere gelegenheden dit onderwerp geagendeerd en inhoudelijke inbreng geleverd. Inmiddels staat het onderwerp ook in de G20 op de agenda en heeft de G20 het IF van de OESO uitgenodigd om dit thema in overweging te nemen om mee verder te gaan. Nederland wil daaraan een actieve bijdrage leveren en trekt waar mogelijk samen op met gelijkgestemde landen. Het heeft de voorkeur om het onderwerp in eerste instantie in mondiaal verband te agenderen in plaats van in EU-verband, omdat dit thema het beste kan worden aangepakt als zoveel mogelijk landen meedoen. Bovendien zijn internationale afspraken passender omdat veel van de landen die preferentiële regimes hanteren voor zeer vermogende personen geen deel uitmaken van de EU.
In de nationale context wordt naar aanleiding van de motie Dijk/Maâtoug in kaart gebracht hoe exitheffingen voor emigrerende inwoners in verschillende EU-landen vormgegeven zijn, waaronder die van Duitsland en Finland. Ook worden bestaande heffingen voor emigrerende personen in Nederland beschreven en eventuele mogelijkheden voor uitbreiding. De bevindingen worden naar verwachting in het najaar gedeeld met de Kamer. Daarnaast vindt op dit moment een evaluatie plaats naar de doelstellingen, huidige regelgeving en handhavings- en uitvoeringspraktijk rondom de vaststelling van de fiscale woonplaats. De bevindingen van deze evaluatie worden eveneens dit najaar met de Kamer gedeeld.
Lucratieve belangen
Tot slot doet dit kabinet naar aanleiding van de breed gedragen opdracht van de Kamer onderzoek naar de heffing over de voordelen uit zogenoemde lucratieve belangen. Een voorbeeld van een lucratief belang is een aandelenbelang dat een manager/werknemer heeft gekregen als beloning voor werkzaamheden, waarbij kenmerkend is dat rendementen kunnen worden behaald die in geen verhouding staan tot het geïnvesteerde kapitaal en/of het feitelijk op de investering gelopen risico. De voordelen uit een lucratief belang worden in de regel in box 1 belast als resultaat uit overige werkzaamheden. Eventueel kan de manager/werknemer opteren voor heffing in box 2 (doorstootbepaling). De achtergrond van de heffingsmogelijkheid in box 2 is dat beloningsinstrumenten soms ook elementen bevatten van een vergoeding op het geïnvesteerde kapitaal. Ook in andere landen vindt een heffing bij inkomen uit lucratieve belangen plaats aan de hand van een vermogenswinstbelasting. Zo wordt inkomen uit lucratieve belangen in het Verenigd Koninkrijk belast tegen een tarief van 18% tot 28% in een capital gains tax. In de Verenigde Staten wordt inkomen uit lucratieve belangen ook belast door middel van een vermogenswinstbelasting met bijbehorend tarief. Het Britse kabinet is van plan de lagere heffing over lucratieve belangen (carried interest) aan te pakken. Er loopt momenteel een onderzoek, mede naar aanleiding van een aangenomen motie, naar de Nederlandse heffing over de voordelen uit een lucratief belang. Daarbij wordt bezien of en zo ja, op welke wijze, al dan niet geclausuleerd, een alternatieve vormgeving van de lucratief belangregeling wenselijk en mogelijk is, waarbij de budgettaire gevolgen en de uitvoeringsgevolgen in de afweging zullen worden betrokken. De uitkomsten van bovengenoemd onderzoek zal de staatssecretaris naar verwachting voor het eind van 2024 met de Kamer delen.
Aanpak belastingontwijking
Bij belastingontwijking gaat het doorgaans om structuren of transacties die volgens de letter van de wet legaal zijn, maar die (mede) gericht zijn op het verkrijgen van een belastingvoordeel, terwijl dit belastingvoordeel niet beoogd is door de wetgever. Dit is anders dan bij belastingontduiking of belastingfraude waartegen met de huidige wet handhavend kan worden opgetreden. De complexiteit van het stelsel kan belastingconstructies mede mogelijk maken, bijvoorbeeld met onbedoeld gebruik van fiscale regelingen.
Belastingconstructies
Het kabinet heeft in het Belastingplan 2025 een aantal concrete maatregelen voorgesteld. Er is daarna geen sprake van laaghangend fruit wat betreft belastingconstructies die op korte termijn met aanvullende maatregelen kan worden aangepakt en opbrengsten oplevert. Wel wordt gewerkt aan een jaarlijkse (update van de) lijst met belastingconstructies die als bijlage bij de Voorjaarsnota wordt meegestuurd naar de Tweede Kamer.
Dividendstripping
Het kabinet gaat ook verder met de aanpak van dividendstripping. Bij dividendstripping gaat het om verschillende manieren waarop wordt geprobeerd om belasting te ontwijken door aandelen te verhandelen vlak voor en vlak na het moment waarop dividend wordt uitgekeerd. In de afgelopen jaren en ook per 2024 is een aantal stappen gezet in de aanpak van dividendstripping, waarbij door de Belastingdienst de aanpak is geïntensiveerd. Het door het vorige kabinet opgestarte onderzoek naar nadere (materiële) maatregelen om de aanpak van dividendstripping te versterken wordt voortgezet. Hierbij wordt een breed scala aan maatregelen onderzocht en wordt gekeken naar maatregelen tegen dividendstripping in andere landen. Naar verwachting zal het onderzoek in het voorjaar van 2025 aan de Kamer worden gepresenteerd.
Autobelastingen
Bij de vergroening van het belastingstelsel heeft de staatssecretaris in het bijzonder aandacht voor de autobelastingen, schrijft hij in de Kamerbrief. De komende decennia bestaat het wagenpark uit elektrische auto’s en brandstofauto’s. Het is belangrijk dat de kosten over beide groepen eerlijk worden verdeeld, zodat autorijden betaalbaar blijft en de elektrische auto in voldoende mate wordt ondersteund om de afgesproken klimaat- en energiedoelen te halen. Door de geleidelijke toename van elektrische auto’s zullen de overheidsinkomsten afnemen, terwijl we juist streven naar een stabiele opbrengst van de autobelasting op de lange termijn. Van de elektrische rijder wordt daarvoor een eerlijke bijdrage gevraagd. Hierbij moet de bereikbaarheid in Nederland en in de regio op orde blijven. De komende tijd gaat de staatssecretaris – samen met de minister en staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de minister van Klimaat en Groene Groei – daarom op zoek naar een nieuwe toekomstbestendige balans tussen deze onderwerpen. In het voorjaar van 2025 zal het kabinet vervolgens een plan voor een hervorming van de autobelastingen en het aanpalende mobiliteitsbeleid presenteren. In dit plan zullen verschillende opties worden uitgewerkt, waarbij rekening gehouden zal worden met de afspraken over de hervorming van de autobelastingen en de daaraan gerelateerde CO2-reductie zoals opgenomen in het Nederlands Herstel- en Veerkrachtplan (HVP).
De volledige Kamerbrief is hier te vinden.