
Een stichting heeft zich als doel gesteld om de continuering van de kwaliteit van onderwijs te garanderen. De stichting probeert dat doel te bereiken door besturen in het onderwijs de mogelijkheid te bieden hoog gekwalificeerde medewerkers voor lesgevende taken in te huren. De stichting is niet geregistreerd in de Basisregistratie Instellingen van de Dienst Uitvoering Onderwijs en heeft daarom geen BRIN-nummer. Dit registratienummer wordt aan onderwijsinstellingen toegekend door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het maken van winst is niet het doel van de stichting.
De inspecteur stelt een boekenonderzoek in naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019. De stichting heeft geen omzetbelasting in rekening gebracht aan de afnemers van haar diensten. Op de ingediende aangiften omzetbelasting vermeld de stichting de omzet onder de rubriek ‘Leveringen en diensten belast met 0% of niet bij u belast’. De inspecteur neemt het standpunt is dat over de door de stichting verrichte diensten het algemene tarief van 21% is verschuldigd en legt vervolgens naheffingsaanslagen omzetbelasting en verzuimboetes op.
Kwalificeren diensten als basisschoolonderwijsdiensten?
De stichting stelt dat de diensten zijn te kwalificeren als basisschoolonderwijsdiensten, die geschaard kunnen worden onder de vrijstelling van artikel 11, lid 1, letter o, Wet OB. De inspecteur stelt daar tegenover dat de diensten van de stichting zijn te kwalificeren als het ter beschikking stellen van personeel.
Hof Den Bosch overweegt dat op grond van artikel 11, lid 1, letter o, Wet OB als voorwaarde voor toepassing van de vrijstelling voor onderwijs geldt, dat het onderwijs wordt verricht door publiekrechtelijke lichamen die daartoe zijn ingesteld of door andere organisaties die als lichamen met soortgelijke doeleinden worden erkend. De stichting is geen publiekrechtelijk lichaam en in hoger beroep staat onbestreden vast dat de stichting met betrekking tot basisschoolonderwijs niet als een onderwijsinstelling is erkend.
Stichting niet als onderwijsinstelling erkend
Omdat de stichting niet aan de criteria van de vrijstelling voldoet met betrekking tot de vereiste erkenning, kan de vrijstelling geen toepassing vinden. Dat de stichting stelt dat de diensten worden verricht door werknemers die een lesbevoegdheid hebben, maakt daarbij niet uit. Zowel de wet als de BTW-richtlijn 2006 eisen immers dat de stichting zelf de daartoe vereiste erkenning heeft, waarvan in dit geval geen sprake is. De inspecteur heeft daarmee naar oordeel van het hof terecht omzetbelasting nageheven.
Wat betreft de verzuimboetes stelt de inspecteur, in tegenstelling tot de stichting, dat de stichting geen pleitbaar standpunt heeft en dat de verzuimboetes niet vernietigd kunnen worden. Van een pleitbaat standpunt is volgens het hof sprake als een door de stichting ingenomen standpunt, gelet op de stand van de jurisprudentie en de heersende leer, in die mate juridisch pleitbaar of verdedigbaar is dat de stichting redelijkerwijs kon en mocht menen juist te handelen. Is er sprake van een pleitbaar standpunt, dan kan de stichting er geen verwijt van worden gemaakt dat er aanvankelijk geen of te weinig belasting is geheven.
Sprake van pleitbaar standpunt
Het hof is van oordeel dat sprake is van een pleitbaar standpunt. Hoewel de stichting niet aan de criteria van de vrijstelling voldoet, kon daar twijfel over bestaan in de periode waarop de naheffingsaanslag en de boeten betrekking hebben, aangezien het arrest van de Hoge Raad van 17 september 20217 toen nog niet was gewezen.
Volgens het hof is het belangrijk waar het bij het geschil van de stichting en de inspecteur om gaat. De stichting heeft het standpunt ingenomen dat haar diensten zich kenmerken als onderwijsdiensten. De inspecteur is van mening dat er sprake is van uitlenen van personeel. Naar het oordeel van het hof is de scheidslijn tussen enerzijds onderwijsdiensten en anderzijds het uitlenen van personeel dun en zeer afhankelijk van de beoordeling van de specifieke feiten en omstandigheden.
Dienstverlening essentieel en kenmerkend voor basisonderwijs
Dat is ook het geval in deze zaak. Het staat namelijk vast dat het personeel van de stichting is ingezet in het kader van het geven van onderwijs op basisscholen. Objectief bekeken kan het hof zich voorstellen dat de stichting de mening was toegedaan dat haar dienstverlening essentieel en kenmerkend was voor het geboden basisonderwijs en daarmee kon delen in de vrijstelling. Dat het hof niet toekomt aan een inhoudelijk oordeel of sprake is van onderwijsdiensten, dan wel uitlening van personeel, doet daar niet aan af.
De naheffing omzetbelasting blijft daarom in stand, maar de verzuimboete wordt vernietigd. Dit omdat het hof van oordeel is dat de stichting in de periode van de naheffingsaanslag een pleitbaar standpunt had.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, ECLI:NL:GHSHE:2024:2232