
Een consortium van vier bedrijven en TNO start het project Reducing Food Wastage in India, dat tot doel heeft om voedselverspilling tegen te gaan met een volledig geïntegreerde productie-, toeleverings-, logistieke- en koelketeninfrastructuur voor groente en fruit. Het consortium wil zo duurzame inclusieve economische groei mogelijk maken bij Indiase boeren. 10.000 boeren, van wie 30% vrouw, zouden dankzij het project hun gewasopbrengst kunnen verbeteren en gebruik kunnen maken van een financieringsfonds.
In 2014 wordt subsidie aangevraagd voor het project op grond van de Faciliteit Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid (FDOV). En die komt er: het consortium krijgt 48% van de te maken subsidiabele kosten voor het project tot een maximum van € 2.672.920.
Te weinig resultaat
Begin 2020 laat een van de bedrijven echter weten dat het project voortijdig wordt beëindigd. De Indiase consortiumpartner staat op de rand van een faillissement. Uiteindelijk zou voor de gemaakte kosten een totaal van ruim € 1,8 miljoen als subsidie moeten worden overgemaakt, rekent het consortium later voor. Maar de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking gaat niet akkoord: de activiteiten zijn niet volledig plaatsgevonden en er is niet volledig voldaan aan de subsidieverplichtingen. Zo zijn er kosten opgevoerd die niet subsidiabel zijn en is er te weinig resultaat geboekt. Een kleine acht ton is de bijbehorende subsidie die wordt vastgesteld en omdat eerder € 1,6 miljoen als voorschot is betaald, moet er nog acht ton worden terugbetaald.
Resultaten relevant
De zaak komt voor de rechter. Die stelt vast dat de verrichte activiteiten het uitgangspunt zijn voor de subsidieverlening, maar ook dat de zogeheten ‘result chain’ onderdeel is van het verleningsbesluit. De resultaten – ook de beoogde – bepalen dus ook hoeveel subsidie wordt verstrekt. “De resultaten die eiseres als gevolg van haar activiteiten zou bereiken, zijn, zo blijkt uit het verleningsbesluit, van meet af aan relevant geweest voor haar recht op subsidie.”
Goedkeuring RA genegeerd
Omdat het project is gestaakt, kan de subsidie lager worden vastgesteld. Dat moet op grond van de werkelijk gemaakte kosten en niet, zoals de minister heeft gedaan, op grond van een schatting van de redelijke kosten. Die is gedaan omdat het eindrapport van het consortium als niet bruikbaar is bestempeld, ook al is dat goedgekeurd door een RA. De Auditdienst Rijk (ADR) had aanvankelijk wel bezwaren wegens niet-subsidiabele kostenposten. “Verder kan, volgens de minister, uit de goedkeuring van de accountant ook niet worden opgemaakt of er een evenwichtige verhouding tussen de kosten en geleverde prestaties bestaat.”
De rechter gaat echter niet mee in die redenering en vindt dat de werkelijke kosten leidend moeten zijn. Het rapport is door een accountant en (uiteindelijk ook) de ADR goedgekeurd. “Dat de goedkeuring van [de accountant] niet inhoudt dat alle door eiseres opgevoerde kosten zonder meer subsidiabel zijn, is op zich juist, maar dat betekent niet dat dit goedgekeurde eindrapport terzijde kan worden geschoven en niet de basis kan vormen voor de subsidievaststelling.”
Geen spelregels voor beëindigde projecten
De minister mag de vaststelling wel corrigeren voor de kosten die geen onderdeel uitmaken van de subsidieverlening, zoals kosten die door partnerbedrijven in het project zijn gemaakt, en voor het achtergebleven resultaat. Alleen zijn er geen spelregels voor de berekening van de subsidie als projecten voortijdig worden beëindigd. De rechter vindt dat rekening mag worden gehouden met de omstandigheid dat een groot project in het algemeen pas maximaal rendement oplevert aan het eind van de looptijd. “Van de minister mag verwacht worden dat zij deze dynamiek van het project betrekt bij de subsidievaststelling en daarbij ook betrekt dat zij zelf eveneens voorstander was van de beëindiging van het project voor het einde van de looptijd.”
Minister moet huiswerk overdoen
De rechter mist in de subsidievaststelling een concrete beoordeling van de evenredigheid van de toekenning, zoals ook de mate van verwijtbaarheid voor het afblazen van het project. De minister moet daarom opnieuw een besluit moeten nemen waarbij zij rekening houdt met de werkelijk gemaakte kosten. “Ook moet de minister het besluit beter motiveren en meer aandacht besteden aan de vraag of de uitkomst evenredig is.” Daarnaast is belangrijk wat de gevolgen van een lagere vaststelling zullen zijn voor het mkb-bedrijf, dat zelf stelt failliet te gaan door de lagere subsidie. Maar daarvoor moeten dan wel meer cijfers op tafel komen.