
Een agrariër sluit in 2016 een koopovereenkomst voor een agrarisch bedrijf dat onroerende zaken omvat. Verkopers zijn drie natuurlijke personen die handelden namens hun maatschap. Met betrekking tot de levering van de onroerende zaken houdt de koopovereenkomst in dat de koper het voornemen heeft de levering eventueel in te voegen in een vrijwillige kavelruil en dat de (andere) partijen daaraan zullen meewerken.
In februari 2017 ondertekenen de agrariër, zijn ouders en de verkopers een kavelruilovereenkomst waarbij de onroerende zaken zijn ingebracht. De ingebrachte onroerende zaken zijn een perceel grond van de agrariër en, onder voorbehoud, een perceel grond van zijn ouders. De overeenkomst is niet in de openbare registers ingeschreven.
In een notariële akte is een aantal onroerende zaken toegedeeld aan de agrariër die in de akte een beroep doet op de vrijstelling van de heffing van overdrachtsbelasting als bedoeld in artikel 15, lid 1, letter l, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970. Bij de overdracht dient de agrariër een nihilaangifte voor de overdrachtsbelasting.
Kavelruilvrijstelling niet van toepassing
In april 2019 legt de inspecteur de agrariër een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting op voor de verkrijging van onroerende zaken ten gevolge van de kavelruil. Volgens de inspecteur is de kavelruilvrijstelling niet van toepassing omdat niet is voldaan aan het in artikel 85, lid 1, van de Wet inrichting landelijk gebied opgenomen vereiste van inschrijving van de kavelruilovereenkomst in de openbare registers.
In hoger beroep is in geschil of sprake is van een verkrijging waarop de kavelruilvrijstelling van toepassing is. En in het bijzonder of de inschrijving van de kavelruilovereenkomst in de openbare registers een vereiste is voor toepassing van de kavelruilvrijstelling. De agrariër is van mening dat, om in aanmerking te komen voor de kavelruilvrijstelling, niet behoeft te worden voldaan aan alle in de Wet inrichting landelijk gebied gestelde voorwaarden. De agrariër stelt dat, naar privaatrechtelijke maatstaven, inschrijving van de kavelruilovereenkomst in de openbare registers achterwege kan blijven zonder gevolgen voor de geldigheid van die overeenkomst.
Geen aanwijzingen dat inschrijving achterwege kan blijven
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat artikel 85, lid 1, van de Wilg aan een overeenkomst tot ruilverkaveling de eis stelt dat zij in de openbare registers wordt ingeschreven. In de wet zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het standpunt van de agrariër dat inschrijving in de openbare registers achterwege kan blijven.
De Hoge Raad bevestigt het oordeel van hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2023:3931) en de opvatting van de inspecteur dat de kavelruilvrijstelling niet van toepassing is. Met de inschrijving van de kavelruilovereenkomst in de openbare registers is het de bedoeling van artikel 85 van de Wilg de kavelruil als titel van overdracht zeker te stellen. Na de inschrijving zijn immers ook rechtsopvolgers onder bijzondere titel en degenen die achteraf eigenaar blijken te zijn aan de overeenkomst gebonden. Afgezien daarvan, is de inschrijving van geen belang voor de goederenrechtelijke bescherming van de kavelruilovereenkomst.
Vrijstelling alleen als voldaan wordt aan artikel 85 Wilg
De Hoge Raad overweegt dat op grond van artikel 15, lid 1, aanhef en letter l, van de Wet BRV, van overdrachtsbelasting is vrijgesteld de verkrijging krachtens de Wet inrichting landelijk gebied. Deze bepaling moet zo worden uitgelegd dat bij vrijwillige kavelruil de kavelruilvrijstelling alleen beschikbaar is voor kavelruilovereenkomsten die aan de in artikel 85 van de Wilg gegeven omschrijving voldoen, waaronder inschrijving in de openbare registers.
Dat de inschrijving in het concrete geval geen zelfstandig belang heeft voor de goederenrechtelijke bescherming van de kavelruil als titel van overdracht, doet volgens de Hoge Raad niet af aan de keuze van de wetgever om aan te sluiten bij artikel 85 van de Wilg en de daarin opgenomen voorwaarde dat de ruilverkavelingsovereenkomst wordt ingeschreven in de openbare registers.
Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat de Wet inrichting landelijk gebied op dit punt niet afwijkt van de daaraan voorafgaande Landinrichtingswet, en dat met de inmiddels in werking getreden Omgevingswet op dit punt geen wijziging is beoogd ten opzichte van de Wet inrichting landelijk gebied.
De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de agrariër ongegrond.