Het gaat in de eerste plaats om de gebruikelijkloonregeling bij beroepssporters. De Kennisgroep werkt de casus uit van een beroepssporter Een (individuele) sporter heeft een bv opgericht. De bv heeft met een drietal bedrijven sponsorovereenkomsten gesloten. Op grond van die overeenkomsten wordt de inzet van de sporter gevraagd voor promotie, waaronder het plaatsen van posts op social media of het aanwezig zijn bij evenementen. Twee bedrijven verkrijgen het volledig recht op gebruik van de naam, beeltenis, handtekening en stem van de sporter op het gebied van communicatie in verschillende soorten media. Volgens de sporter bestaat er geen vergelijkbare dienstbetrekking, zowel niet in de hoedanigheid als topsporter als in de hoedanigheid van influencer. In het kader van de toepassing van de gebruikelijkloonregeling van artikel 12a Wet LB worden de volgende vragen gesteld: 1) Welke arbeid kan worden toegerekend aan de sponsorovereenkomsten van de bv? 2) Kan de afroommethode worden toegepast?
Lees hier het antwoord.
In de tweede plaats gaat het om de gebruikelijkloonregeling bij toepassing van de doorbetaaldloonregeling. De casus betreft een natuurlijk persoon die een 100%-belang in A bv houdt. Vervolgens heeft A bv een 100%-belang in vier dochtervennootschappen. De natuurlijke persoon werkt voor al deze vennootschappen en heeft daarvoor geen beloning bedongen. De inspecteur constateert na afloop van het desbetreffende jaar dat de gebruikelijkloonregeling ten onrechte niet is toegepast. Daarbij is de vraag: kan de inspecteur bij het opleggen van een correctie rekening houden met de toepassing van de doorbetaaldloonregeling of dient per vennootschap het gebruikelijk loon te worden vastgesteld?
Lees hier het antwoord.
Ook de derde uitwerking heeft betrekking op de doorbetaaldregeling. De casus is als volgt:
X heeft alle aandelen in Holding-BV. Holding-BV heeft 6% van de aandelen in Werk-BV. Werk-BV sluit een overeenkomst van opdracht met Holding-BV. Holding-BV factureert op jaarbasis € 120.000 aan Werk-BV, conform de overeenkomst van opdracht. X is de enige die werkzaamheden verricht voor/namens Holding-BV. De aan de opbrengsten toe te rekenen kosten, lasten en afschrijvingen worden op € 20.000 gesteld. De arbeidsrelatie tussen X en Werk-BV kwalificeert als een fictieve dienstbetrekking in de zin van artikel 4, onderdeel d, Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB). Er is geen sprake van een ‘echte’ dienstbetrekking in de zin van artikel 2 Wet LB. Het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking voor X voor de werkzaamheden uitgevoerd voor Werk-BV bedraagt € 80.000. Het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking voor X voor de werkzaamheden uitgevoerd voor Holding-BV bedraagt € 10.000. Partijen besluiten dat zij de doorbetaaldloonregeling (artikel 32d Wet LB) wensen toe te passen, zodat X uitsluitend bij Holding-BV wordt verloond. De vraag is nu: Welk (gebruikelijk) loon dient Holding-BV in aanmerking te nemen ten aanzien van de door X verrichte werkzaamheden?
Lees hier het antwoord.