Een in 2017 overleden erflater is overleden zonder achterlating van afstammelingen. De erflater heeft niet bij uiterste wil over zijn nalatenschap beschikt. De erflater heeft negen erfgenamen die allen voor 1/9 deel gerechtigd zijn tot de nalatenschap. Aan een broer van de erflater, die erfgenaam is, wordt in 2019 een aanslag erfbelasting opgelegd waartegen hij bezwaar maakt. Hij beweert dat de omvang van de nalatenschap en dus ook de belaste verkrijging van de erflater kleiner is dan waarvan de inspecteur is uitgegaan.
Vermindert overbedelingsschuld nalatenschap?
De broer stelt dat de door de vereffenaars bij de griffie van de rechtbank Limburg neergelegde rekening en verantwoording en uitdelingslijst onjuist zijn, omdat bepaalde schulden niet in aanmerking zijn genomen. De broer beweert dat de erflater een schuld aan hem en aan een andere broer zou hebben. Dit vanwege het feit dat zij niet hun volledige erfdeel uit de nalatenschap van hun vader, die op 22 september 1995 is overleden, hebben verkregen. De moeder van de broer zou een overbedelingsschuld hebben aan hem en aan zijn andere broer. Omdat deze overbedelingsschuld na haar overlijden is overgegaan op de erflater vermindert dat dus zijn nalatenschap, aldus de broer.
In een beschikking van 4 augustus 2022 heeft de rechtbank Limburg het verzet van de broer tegen de door de vereffenaars vastgestelde rekening en verantwoording en uitdelingslijst ongegrond verklaard. In dat verzet stelde de broer zijn vordering op de nalatenschap van zijn moeder aan de orde, waarbij de omvang van de nalatenschap van moeder (en vader) opnieuw in twijfel wordt getrokken.
Overlegde stukken bieden geen duidelijkheid
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is van oordeel dat de vordering is afgewikkeld tijdens de vereffening van de nalatenschap van moeder. Het hof oordeelt dat de kantonrechter destijds heeft overwogen dat de broer er niet in is geslaagd om duidelijk te maken welke vermogensbestanddelen volgens hen ten onrechte niet zijn opgenomen in de uitdelingslijst. Daarnaast heeft de kantonrechter overwogen dat hij geen wijs kan worden uit de door de broer overgelegde stukken. Het verzet is vervolgens om die redenen ongegrond verklaard. De broer is niet in beroep gegaan tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is sprake van een slotuitdelingslijst in de nalatenschap van moeder die niet opnieuw in het onderhavige verzet onderwerp van geschil kan zijn.
Het hof is van oordeel dat, gezien de uitkomsten van de verzetprocedure, de omvang van de nalatenschap van erflater is komen vast te staan en dat er geen aanleiding is om af te wijken van de bevindingen van de vereffenaars. Het hof is eveneens van oordeel dat met het onherroepelijk worden van de beschikking de omvang van de nalatenschap voor de toepassing van de Successiewet 1956 in principe vaststaat. De broer heeft wel gesteld dat de omvang van de nalatenschap van erflater met een schuld aan hem en zijn broer dient te worden verminderd, maar voert daarvoor onvoldoende aan.
Aangevoerde stellingen dragen niet bij aan verlagen omvang nalatenschap
De (blote) stellingen van de broer dat een privé-balans van de erflater ontbreekt en dat er geen aangifte erfbelasting is gedaan door de erfgenamen, maken naar het oordeel van het hof niet dat de omvang van de nalatenschap van erflater op een lager bedrag moet worden vastgesteld dan door de vereffenaars is berekend. En ook niet de stelling van de broer dat de vereffenaars twee helften administratie hebben gemaakt die niet overeenstemmen met de administratie van de erflater.
De vele door de broer overgelegde, niet met stukken onderbouwde en voor het hof onnavolgbare berekeningen dragen niet bij aan de omvang van de nalatenschap. Het hof refereert nog naar een oordeel uitgesproken op 3 april 2001 van de tweede civiele kamer van het gerechtshof Arnhem. In deze zaak is de broer veroordeeld tot het betalen van een bedrag van fl. 62.367,79 aan zijn moeder. In tegenstelling tot wat de broer betoogt, zo oordeelt het hof, is het oordeel niet dat moeder een schuld had aan hem maar dat zij een vordering op hem kreeg. Ook dit feit leidt er volgens het hof niet toe dat de omvang van de nalatenschap en daarmee de hoogte van de belaste verkrijging van erflater op een lager bedrag dient te worden vastgesteld.
Het beroep van de broer wordt ongegrond verklaard.