
Langeafstandsvluchten veroorzaken immers de meeste uitstoot, terwijl die kosten volgens het kabinet nu onvoldoende zijn verwerkt in de prijs van een ticket. Met de nieuwe heffing moet dat veranderen. De opbrengst van 257 miljoen euro wordt daarnaast ingezet om maatregelen te bekostigen die de middenklasse juist moeten ontzien.
Beperkt klimaateffect
De maatregel is bedoeld om de klimaatimpact van de luchtvaart te beperken. Volgens onderzoek waar de staatssecretaris zich op baseert, daalt de uitstoot met 0,4 tot 1,1 megaton CO₂-equivalent, wat neerkomt op 1,1 tot 2,8 procent van de totale uitstoot door Nederlandse luchtvaart. Daarbij is ook rekening gehouden met uitwijkgedrag van passagiers naar luchthavens in Duitsland of België. Volgens Van Oostenbruggen blijkt uit het onderzoek dat deze uitwijkeffecten gering zijn, net als de gevolgen voor werkgelegenheid en het vestigingsklimaat.
Ver weg
Het kabinet onderkent dat verre vluchten lastig te vervangen zijn door alternatieven als de trein. Toch zijn juist deze vluchten het zwaarst belast in het nieuwe stelsel, omdat ze de meeste uitstoot veroorzaken en de externe kosten – zoals klimaatschade, geluid en gezondheid – nu slechts beperkt zijn doorberekend. Bij korte vluchten is al 60 tot 80 procent van die kosten verrekend in de prijs, aldus het kabinet.
Box 3
Naast de vliegbelasting antwoordde Van Oostenbruggen ook op vragen over het nieuwe box 3-stelsel. Vanaf 2027 mogen burgers hun werkelijke rendement aantonen om zo een lagere belastingheffing te krijgen. De bewijslast daarvoor ligt volledig bij de belastingplichtige, bevestigt Van Oostenbruggen, in lijn met een uitspraak van de Hoge Raad.
In het nieuwe stelsel wordt onderscheid gemaakt tussen liquide en niet-liquide vermogensbestanddelen. Vermogensaanwas wordt belast als hoofdregel, terwijl onroerend goed en aandelen in startups – vanwege hun beperkte verhandelbaarheid – onder een vermogenswinstbelasting vallen. Een uitzondering voor familiebedrijven is geschrapt na juridisch advies, omdat dit zou leiden tot verboden staatssteun. Volgens het kabinet zijn er geen objectieve en uitvoerbare criteria om een breder onderscheid te maken tussen liquide en niet-liquide beleggingen, ook niet via de banken.
Lees hier de antwoorden van Van Oostenbruggen.