Inleiding
De plaats waar iemand woont of waar een lichaam gevestigd is wordt naar de omstandigheden beoordeeld. Dat is de kernregel in artikel 4 AWR die in rechtspraak nader is ingevuld. Uit die rechtspraak blijkt dat de vraag of sprake is van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland hierbij een belangrijke vraag vormt. Voor een lichaam speelt de belangrijke vraag van waaruit het lichaam feitelijk geleid wordt.
Uit de praktijk blijkt ook dat de uitkomst van fiscale woonplaatsgeschillen in belangrijke mate afhankelijk is van de bewijsverdelingsregels. Voor de stelling of iemand of een vennootschap in Nederland woont, rust de bewijslast op de inspecteur. In de praktijk stelt de inspecteur regelmatig dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan of indien er een informatiebeschikking is opgelegd de bewijslast kan worden omgekeerd en verzwaard. Nu de vraag of iemand of een lichaam in Nederland fiscaal woont of gevestigd is een voorvraag is, is dat maar de vraag en gelden nog steeds de normale bewijslastregels.
Rechtbank Gelderland
In de uitspraak voor de rechtbank Gelderland van 1 juli 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:3388, hield een dga (certificaten van) aandelen in een voor de vennootschapsbelasting belastingplichtige BV. De dga verhuist in 2010 naar Zwitserland en de BV verplaatst in datzelfde jaar haar zetel naar Luxemburg. Vervolgens keert de BV ultimo 2011 een dividend van € 10.000.000 aan haar dga uit. De inspecteur besluit in 2015 een woonplaatsonderzoek naar de BV in te stellen. Uiteindelijk belandt de BV met de inspecteur van de Belastingdienst bij de rechtbank waarbij het geschil draait om de vraag of de BV voor de jaren 2011 en 2013 in Nederland of in Luxemburg is gevestigd.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de BV in Nederland is gevestigd. De rechtbank overweegt dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de werkelijke leiding van de BV in 2011 en 2013 in Nederland was gelegen. De rechtbank trekt deze gevolgtrekking uit de stukken waaruit zij het beeld krijgt dat het overgrote deel van de kernbeslissingen in Nederland werden genomen. Opvallende hier is dat de rechtbank veel waarde hechtte aan de adviezen die de in Nederland woonachtige en kantoorhoudende adviseur aan de dga en de BV verstrekte. Volgens de rechtbank speelde deze adviseur van de BV, al dan niet na gehouden ruggespraak met de dga, een doorslaggevende en leidende rol bij beslissingen omtrent de BV. De rechtbank vond het ook van belang dat de adviseur door dga als de initiator, de coördinator en supervisor van de emigratie en zetelverplaatsing heeft genoemd.
Belang voor de praktijk
Deze uitspraak bevestigt nog maar eens de mogelijke gevolgen die de betrokkenheid van een adviseur voor de belastingplicht van de klant kan hebben. In het bijzonder als er in een dossier discussie bestaat over de fiscale woonplaats. Uiteraard zal hier een rol hebben gespeeld dat de directie van de BV werd gevormd door een trustkantoor die “slechts formeel” het bestuur vormde. Daar komt bij dat de (uitvoerende) instructies en kernbeslissingen aangaande de BV veelal met grote betrokkenheid van de adviseur rechtstreeks aan de trustdirectie werden gegeven en belangrijke vragen aangaande de BV door het trustkantoor rechtstreeks aan de adviseur werden voorgelegd.
Heeft u cliënten waarbij de vestigingsplaats van de BV een onderdeel van discussie is met de Belastingdienst en wilt u vrijblijvend hierover sparren, neem dan contact op.
Bron: Belastingmagazine