De Belastingdienst hoeft bij een IB-aangifte na overlijden niet aan de hand van de aangifte van de partner te onderzoeken of de vermelde gegevens wel kloppen, oordeelt de rechtbank in Haarlem. Die behandelde een zaak waarbij in de overlijdensaangifte IB van de partner van een DGA geen melding was gemaakt van inkomen uit aanmerkelijk belang. Later volgde een navordering.
Een man is 100% aandeelhouder in twee BV’s. In 2012 overlijdt zijn echtgenote, met wie hij in gemeenschap van goederen was getrouwd. Erfgenamen zijn de man en hun twee kinderen. Bij de aangifte erfbelasting wordt 50% van de intrinsieke waarde van de aandelen in de BV’s opgegeven, onder aftrek van een latente belastingschuld voor box 2 van 6,25% daarvan. Bij de IB-aangifte voor de overleden vrouw wordt geen aanmerkelijk belang opgegeven.
Navordering
Een landelijk onderzoek leidt tot het nader bekijken van de IB-aanslag over 2012 van beide echtelieden. De Belastingdienst legt naar aanleiding daarvan een navorderingsaanslag op, waarbij het aanmerkelijk belang wordt gesteld op € 896.000, berekend op grond van de helft van de overdrachtsprijs van de aandelen in beide BV’s min de verkrijgingsprijs.
Geen nieuw feit?
De man maakt bezwaar tegen de navordering. Volgens hem is er geen sprake van een nieuw feit. Daarnaast zou de aanslag verminderd moeten worden vanwege toepassing van de doorschuiffaciliteit dan wel het opnemen van een voorziening wegens oninbaarheid voor vorderingen van de BV’s op de man. De fiscus stelt dat hij mocht uitgaan van de juistheid van de ingediende aangifte. Daarin was geen aanmerkelijk belang vermeld en bij het opleggen van de aanslag was niet bekend welk huwelijksgoederenregime van toepassing was. Dat het overlijden van de vrouw wel bekend was, betekende nog geen verplichting tot een nader onderzoek, aldus de Belastingdienst.
Geen onderzoeksplicht
De inspecteur mag bij het vaststellen van een aanslag IB/PVV uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige bij zijn aangifte heeft verstrekt, overweegt de rechter. Maar navordering is niet mogelijk als de inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan. De vrouw was zelf geen aandeelhouder, maar had op rond van het huwelijk een aanmerkelijk belang in de BV’s, aldus de rechter. ‘Onder de hiervoor vermelde omstandigheden was de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid aanwezig dat de in de aangifte vermelde gegevens juist waren, en behoefde verweerder daaraan niet te twijfelen’, oordeelt de rechtbank. Ook het feit dat in de aangifte over 2011 van de vrouw wel sprake is van voordeel uit aanmerkelijk belang, maakt twijfel niet voor de hand liggend: inkomen uit aanmerkelijk belang is voor personen die gedurende een geheel jaar elkaars fiscale partners zijn een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel dat tussen hen vrijelijk kan worden verdeeld. De fiscus had op dat punt geen onderzoeksplicht.
Bij het regelen van een aanslag kan de Belastingdienst in het algemeen volstaan met het raadplegen van het dossier van de betreffende belastingplichtige, stelt de rechter. ‘Er is niet een verplichting voor de inspecteur tot het raadplegen van op zijn eenheid aanwezige dossiers die zijn aangelegd voor andere belastingplichtigen of andere belastingen, ook al zouden daarin mogelijkerwijs gegevens kunnen worden aangetroffen, die voor het regelen van de bedoelde aanslag van belang zijn.’ Er is dus geen sprake van een ambtelijk verzuim door niet eerst de aangifte erfbelasting en de aangifte IB/PVV 2012 van de echtgenoot te raadplegen voordat de aanslag voor de vrouw werd vastgesteld, oordeelt de rechter.
De man slaagt er bovendien niet in om aan te tonen dat er sprake is van ondernemingsvermogen, waardoor de doorschuiffaciliteit niet van toepassing is. De eis wordt ongegrond verklaard: de navorderingsaanslag blijft in stand.
Uitspraak: ECLI:NL:RBNHO:2019:10074