De inspecteur heeft ten onrechte een navorderingsaanslag opgelegd over een aanslag successierecht, oordeelt de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Het enkele feit dat zijn zussen gebruik hebben gemaakt van de inkeerregeling met betrekking tot dezelfde nalatenschap is onvoldoende voor de vaststelling dat de aan de broer opgelegde aanslag te laag is geweest.
Navorderingsaanslag
Een zus van de man overleed in 2002. In haar nalatenschap werden de man en drie andere zussen als erfgenamen benoemd. Aan de man werd in verband met de erfenis een aanslag successierecht opgelegd van € 102.879. De moeder van de broer en zijn zussen was al in 1995 overleden. Tot de nalatenschap van de moeder behoorde een bankrekening die werd aangehouden in Zwitserland. Alle vijf de kinderen waren erfgenamen in de nalatenschap van de moeder. De overige drie zussen maakten na het overlijden van de in 2002 overleden zus gebruik van de inkeerregeling. Die inkeer was voor de inspecteur aanleiding om te constateren dat de nalatenschap van de overleden zus hoger moet zijn geweest. Daarop werd aan de broer een navorderingsaanslag opgelegd.
Aannemelijk dat oorspronkelijke aanslag te laag was?
Aan de rechtbank Zeeland-West-Brabant werd vervolgens het geschil voorgelegd over de vraag of de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de oorspronkelijke aanslag van € 102.879 te laag is vastgesteld. De inspecteur stelt van wel en verwijst daartoe naar becijferingen die hij naar zijn zeggen heeft ontvangen van een collega die de aanslagen inkomstenbelasting van de zussen van belanghebbende heeft vastgesteld (de IB-inspecteur). Bij die becijferingen is het in 1995 door de zus verkregen aandeel in het tot de nalatenschap van de moeder behorende Zwitserse vermogen na aftrek van de verschuldigde belasting over die verkrijging, aangemerkt als onderdeel van haar nalatenschap. De broer is het daar niet mee eens en betwist dat in de aangifte successierecht verzuimd is om het vermogen van de overleden zus in aanmerking te nemen. Hij betwist dat zij op de sterfdatum vermogen in het buitenland aanhield.
Analyse IB-inspecteur niet inzichtelijk en niet te toetsen
De rechter oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de oorspronkelijke aanslag successierecht te laag is vastgesteld. ‘De ingebrachte becijferingen en de verklaring dat de IB-inspecteur deze becijferingen heeft gebaseerd op gegevens die deze inspecteur zijn aangereikt in het kader van een inkeer door de zussen van belanghebbende, is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat en tot welk bedrag erflaatster op de overlijdensdatum banksaldi in het buitenland aanhield. Zo is hetgeen dat ten grondslag ligt aan die analyse van de IB-inspecteur op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt en te toetsen door belanghebbende en de rechtbank.’
Inkeer zussen
‘De enkele omstandigheid dat door de zussen (ook) is ingekeerd voor het recht van successie is eveneens onvoldoende voor de vaststelling dat de aan belanghebbende opgelegde aanslag te laag is geweest’, oordeelt de rechter. ‘Zoals de inspecteur ook ter zitting heeft erkend, zou inkeer voor het recht van successie door de zussen ook aan de orde zijn bij schenking van het buitenlandse vermogen door erflaatster bij leven aan haar zussen, waar belanghebbende van uitgaat op basis van de ingebrachte stukken, waaronder het feit dat het vermogen is verdeeld onder enkel de zussen en niet mede onder belanghebbende. De rechtbank is daarom van oordeel dat de navorderingsaanslag moet worden vernietigd.’
Uitspraak: ECLI:NL:RBZWB:2018:5084