Een in België wonende man die in 2015 buitenlands belastingplichtige voor de inkomstenbelasting in Nederland was hoeft geen belastingrente te betalen omdat dat in zijn geval strijdig zou zijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, oordeelt de rechtbank Zeeland-West-Brabant.De man kreeg bericht van de Belastingdienst dat hij vóór 1 juli 2016 ib-aangifte moest doen. Op 20 juni 2016 deed hij digitaal een binnenlandse aangifte 2015. Deze aangifte is door de Belastingdienst niet geaccepteerd omdat de man een buitenlandse aangifte had moeten doen. Op 25 september 2016 heeft hij vervolgens digitaal alsnog een buitenlandse aangifte gedaan. Bij beide aangiften is hetzelfde belastbare inkomen uit werk en woning aangegeven. Met dagtekening 31 december 2016 is de definitieve aanslag IB/PVV 2015 opgelegd conform de ingediende aangiften. Bij gelijktijdige beschikking werd een bedrag van € 53 aan belastingrente in rekening gebracht, omdat de aangifte na 31 maart 2016 was gedaan. Daardoor was de uitzondering van artikel 30fc, lid 4 van de AWR niet van toepassing is.
Beroep op algemene beginselen van behoorlijk bestuur
De man betoogde echter dat de rente onterecht aan in rekening was gebracht, omdat hij conform de brief vóór 1 juli 2016 aangifte heeft gedaan. De rechtbank vat dit op als een beroep op algemene beginselen van behoorlijk bestuur en is het met de man eens. ‘De uitnodigingsbrief wekt het vertrouwen bij een belastingplichtige op dat indien aangifte wordt gedaan vóór 1 juli 2016, er sprake is van het tijdig doen van aangifte en er dus in zoverre aan de fiscale verplichtingen wordt voldaan. Daar komt nog bij dat de uitnodigingsbrief expliciet vermeldt dat pas aangifte kan worden gedaan ná 18 april 2016. Op die datum is (echter) reeds sprake is van een ‘verzuim’ voor de toepassing van de belastingrenteregeling gelet op het vierde lid van artikel 30fc van de AWR. De inspecteur heeft ter zitting aangevoerd dat belanghebbende wel op papier aangifte had kunnen doen vóór 1 april 2016, maar dit is niet vermeld in de uitnodigingsbrief.’
Belastingrente niet in uitnodigingsbrief vermeld
‘Betoogd zou kunnen worden dat de inhoud van de uitnodigingsbrief nog niet zonder meer meebrengt dat het vertrouwensbeginsel zich hier tegen het in rekening brengen van belastingrente verzet, aangezien in de uitnodigingsbrief niet wordt gesproken over belastingrente’, overweegt de rechter. ‘Echter, juist omdat de belastingrenteregeling geënt is op de verzuimgedachte, is een zorgvuldige communicatie van belang. Bij een tot op zekere hoogte vergelijkbare situatie als hier, heeft de Belastingdienst er kennelijk voor gekozen om – in zoverre in afwijking van de AWR – voor de belastingjaren 2014 tot en met 2017 geen belastingrente in rekening te brengen indien aangifte wordt gedaan binnen de gestelde aangiftetermijn maar ná 31 maart, zijnde het einde van de termijn waarvan het vierde lid van artikel 30fc van de AWR uitgaat. In een geval als hier met buitenlands belastingplichtigen heeft de Belastingdienst wel willen vasthouden aan het in rekening brengen van belastingrente indien aangifte wordt gedaan binnen de gecommuniceerde aangiftetermijn maar ná 31 maart 2016. Als dat de keuze is – waarbij de rechtbank in het midden laat hoe dat zich verhoudt tot het gelijkheidsbeginsel –, brengt het zorgvuldigheidsbeginsel naar het oordeel van de rechtbank mee dat bij de uitnodigingbrief wél aandacht had moet worden besteed aan belastingrente (bijvoorbeeld in de zin dat gewaarschuwd wordt dat wel belastingrente in rekening wordt gebracht indien op of na 1 april 2016 aangifte wordt gedaan). Bij dit oordeel is mede in aanmerking genomen (i) dat tijdens de parlementaire behandeling ervan is uitgegaan dat belastingplichtigen het in de hand hebben om belastingrenteberekening te voorkomen door tijdig aangifte te doen, en (ii) dat in de jurisprudentie is aanvaard dat het zorgvuldigheidsbeginsel, onder bijzondere omstandigheden, kan meebrengen dat de Belastingdienst een actieve informatieplicht heeft.’
Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat, in de bijzondere omstandigheden van dit geval, de algemene beginselen van behoorlijke bestuur – het vertrouwensbeginsel in combinatie van het zorgvuldigheidsbeginsel – zich ertegen verzetten dat belastingrente in rekening wordt gebracht.