Een poging om de verbreking van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting terug te draaien via nietigverklaring van de aandelenoverdracht is gestrand bij de rechtbank Gelderland. Het beroep op dwaling als gevolg van de nietigverklaring werd ongegrond verklaard.
Een BV vormde samen met een dochtervennootschap en nog een vennootschap een fiscale eenheid. Daaraan kwam een einde nadat de BV in 2013 899 van haar 1800 aandelen in de dochtervennootschap verkocht. De dga van de koper is de zoon van de dga van de verkopende BV. De vader komt hetzelfde jaar te overlijden, waarna de zoon ook enig aandeelhouder en bestuurder van de BV van zijn vader wordt.
Vernietigingsverklaring
In 2016 wordt een vernietigingsverklaring van de aandelenoverdracht getekend door de moedervennootschap en de BV die in 2013 koper was van de aandelen. Daarin staat onder andere dat de koper in 2013 geheel onverwacht geconfronteerd werd met het structureel wegvallen van omzet met maar liefst 65% ten opzichte van 2012 en 60% ten opzichte van 2011. De koopovereenkomst werd op grond van dwaling vernietigd en de BV stelde zich bij de rechter op het standpunt dat als gevolg daarvan de fiscale eenheid nooit was verbroken. Als gevolg van de vernietigingsverklaring is er nooit een geldige titel geweest voor de eigendomsoverdracht van de aandelen, stelt de BV.
Standpunt fiscus
De fiscus stelt dat er geen sprake is van een rechtsgeldig beroep op dwaling. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de inspecteur (onder meer) gesteld dat niet gebleken is dat er in het jaar 2013 een omzetdaling van 65% heeft plaatsgevonden ten opzichte van het jaar 2012, en 60% ten opzichte van het jaar 2011. Verder is niet gebleken dat de BV als verkoper hiervan op de hoogte zou zijn geweest vóór het moment van levering en daarover niets heeft gezegd. De fiscus acht dit te minder aannemelijk aangezien het een “vader-zoon” transactie betreft. […] Ten slotte acht de fiscus het opmerkelijk dat het meer dan drie jaar heeft geduurd alvorens over is gegaan tot vernietiging van de overeenkomst.
Oordeel
Tegenover de gemotiveerde betwisting door de fiscus rust op de BV de bewijslast om aannemelijk te maken dat sprake is van een reële vernietigingsgrond. Dit betekent dat zij voor een geslaagd beroep op dwaling aannemelijk moet maken dat er sprake was van een onjuiste voorstelling van zaken ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. De BV is hier naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat vader, als bestuurder van de BV, ten tijde van de aandelenoverdracht wist dat belangrijke klanten weg zouden vallen. Dat de zoon als de huidige bestuurder van de BV dit heeft verklaard in de vernietigingsverklaring acht de rechtbank niet voldoende bewijs dat er daadwerkelijk sprake was van een onjuiste voorstelling van zaken. Desgevraagd heeft de zoon ter zitting over het wegvallen van de klanten immers slechts verklaard dat in 2013 is gebleken dat twee klanten niet meer bestelden. Op de vraag van de rechtbank of vader al zou hebben geweten dat klanten weggingen, antwoordde de zoon dit niet te weten. Nu er geen bron van wetenschap aan de verklaring ten grondslag kan worden gelegd, kan aan de verklaring van de BV geen betekenis worden toegekend. De rechtbank betrekt in dit oordeel bovendien het lange tijdsverloop tussen de aandelenoverdracht en de vernietigingsverklaring, waarvoor de BV geen eenduidige verklaring heeft gegeven. Reeds omdat naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een reële vernietigingsgrond met betrekking tot de aandelenoverdracht, luidt de conclusie dat in de jaren 2014 en 2015 geen sprake is van een fiscale eenheid. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard, spreekt de rechtbank Gelderland uit.