De aftrekbeperking voor kosten en lasten die verband houden met misdrijven is geen ontoelaatbare dubbele bestraffing. Dat concludeert A-G Niessen in een advies aan de Hoge Raad. De veroordeelde crimineel die de zaak aanspande voerde aan dat de in de Wet IB 2001 opgenomen aftrekbeperking na zijn strafrechtelijk veroordeling strijdig is met het ‘ne bis in idem’-principe (‘niet twee keer voor hetzelfde’).
De man was in 2014 onherroepelijk strafrechtelijk veroordeeld voor de handel in en verkoop van merkvervalste kleding, tassen, parfum en schoenen in de periode van 24 september 2009 t/m 4 juli 2011 en voor deelname aan een criminele organisatie.
Geen geschreven rechtsregel
A-G Niessen komt eerst tot de conclusie dat het beroep van de crimineel op het ne bis in idem beginsel niet kan slagen, nu er geen geschreven rechtsregel bestaat waarop de toepassing van het ne bis in idem beginsel in onderhavig geval kan worden gebaseerd, ook al zou werkelijk sprake zijn van een dubbele bestraffing.
Aftrekuitsluitingsregeling
Maar voor het geval de Hoge Raad hier anders over denkt heeft A-G Niessen uiteengezet of er sprake is van een ongeoorloofde dubbele bestraffing. Met name doet zich de vraag voor of de aftrekuitsluitingsregeling van artikel 3.14, lid 1, aanhef en onderdeel d, Wet IB 2001 strafvorderlijk van aard is. Aan de ene kant zijn er voor wat betreft de kwalificatie van de met de aftrekuitsluiting bedreigde kosten en lasten ‘criminele’ elementen aanwijsbaar, zij het dat de aftrekuitsluiting als zodanig niet ziet op de kern van het misdrijf. Verder komt de sanctie door haar omvang als bestraffend over. Daartegenover staat dat de procedure nadrukkelijk afwijkt van een strafvorderlijke. Belangrijker nog acht A-G Niessen dat de sanctiemaat niet aansluit bij het voordeel dat de belastingplichtige behaalt met het misdrijf. Ook wordt geen verband gelegd met de ernst van het misdrijf waarvoor de strafrechter een veroordeling heeft uitgesproken.
Bestuurlijke sanctie
A-G Niessen meent dat de wetgever een bestuurlijke sanctie in het leven heeft geroepen en niet een strafvorderlijke, ondanks dat de betrokken belastingplichtige onder omstandigheden een in verhouding tot het behaalde voordeel zeer grote last wordt opgelegd. Nu de regeling niet strafvorderlijk van aard is, kan er ook geen sprake zijn van een ongeoorloofde dubbele bestraffing.