De nieuwe Kleineondernemersregeling (KOR 2020) roept in de praktijk op onderdelen nog veel vragen op. Onder meer over het privégebruik van roerende investeringsgoederen, zoals auto’s en zonnepanelen.
Op 1 januari 2020 treedt de nieuwe Kleineondernemersregeling (de KOR 2020) in werking. Deze facultatieve omzetgerelateerde vrijstellingsregeling is wezenlijk anders van systeem dan de huidige Nederlandse Kleineondernemersregeling. De KOR 2020 roept in de praktijk dan ook op onderdelen nog veel vragen op. Onder meer over het privégebruik van roerende investeringsgoederen, zoals auto’s en zonnepanelen. Maar ook de in te voeren € 500-drempel vanwege eventuele herziening van btw kan nog wel wat extra toelichting gebruiken.
Roerende investeringsgoederen die zowel voor aftrekgerechtigde doeleinden worden gebruikt als voor privédoeleinden, mogen voor de btw tot het bedrijfsvermogen worden gerekend. In dat geval is de inkoop-btw van die roerende investeringsgoederen volledig aftrekbaar. De aftrek die is toe te rekenen aan het privégebruik, wordt vervolgens gecorrigeerd door middel van btw-heffing.
Omzetdrempel KOR
Moet er met privégebruik rekening worden gehouden voor de omzetdrempel van de KOR 2020? Als een ondernemer de KOR 2020 wil toepassen, zal zijn of haar omzet in een kalenderjaar niet meer mogen bedragen dan € 20.000 (artikel 25, lid 1, Wet OB vanaf 1 januari 2020). Welke omzet voor de omzetdrempel in aanmerking moet worden genomen, is geregeld in het in te voeren artikel 25, lid 2, van de Wet OB. Uit de wetsgeschiedenis leid ik af dat er voor de omzetdrempel geen rekening hoeft te worden gehouden met het privégebruik. In de memorie van toelichting op het in te voeren artikel 25 staat namelijk:
“Met de term vergoedingen wordt de vergoeding bedoeld die op grond van hoofdstuk V, afdeling 2 (…) Wet OB 1968 de maatstaf van heffing vormt.”
Hoofdstuk V, afdeling 2 betreft artikel 26 van de Wet OB en ziet op het kasstelsel. In dit artikel is bepaald dat ondernemers de btw verschuldigd zijn op het moment waarop de vergoeding wordt voldaan. Het gaat dus om de voldane vergoeding. Hieruit kan mijns inziens worden afgeleid dat privégebruik niet hoeft te worden meegenomen voor de omzetdrempel. De verschuldigde btw ter zake van privégebruik van roerende investeringsgoederen wordt immers gebaseerd op een fictieve vergoeding en niet op een voldane vergoeding. Uit betrouwbare bron heb ik echter vernomen dat de Belastingdienst er vooralsnog van uitgaat dat privégebruik wél relevant is voor de omzetdrempel. In dat geval roept dit twee vragen op:
- Wanneer moet de zogenaamde omzet van dit privégebruik in aanmerking worden genomen?
- Welk bedrag moet als omzet voor de omzetdrempel in aanmerking worden genomen?
Wanneer omzet privégebruik in aanmerking nemen?
Ter zake van privégebruik van roerende investeringsgoederen waarop de KOR 2020 niet van toepassing is, is btw verschuldigd op de laatste dag van het boekjaar waarin het btw-belast privégebruik wordt geacht te hebben plaatsgevonden (artikel 13, lid 4, Wet OB). Vanuit praktische overwegingen lijkt het mij dan wenselijk – en ook logisch – dat de omzet ook op dat moment in aanmerking wordt genomen voor de omzetdrempel. Dat kan ertoe leiden dat de omzetdrempel door het privégebruik in dat laatste aangiftetijdvak van dat boekjaar wordt overschreden. Met alle mogelijke gevolgen van dien.
Welk bedrag als omzet voor de omzetdrempel?
Met betrekking tot deze vraag maak ik een onderscheid tussen auto’s en niet-geïntegreerde zonnepanelen:
Auto’s
Het privégebruik van auto’s kan op twee manieren worden gecorrigeerd. Namelijk op basis van werkelijk privégebruik en op basis van een forfaitaire correctie (2,7% respectievelijk 1,5% van de cataloguswaarde inclusief btw en bpm). Moet voor de correctie op basis van werkelijk privégebruik de verhouding tussen de privékilometers en de totale kilometers in een boekjaar worden losgelaten op de gebruiks-, en onderhoudskosten exclusief btw en 1/5-deel van de aankoopprijs exclusief btw als de auto zich nog in de herzieningsperiode bevindt (artikel 5a van de Uitv.besch. OB)? Moet voor de forfaitaire correctie die in de praktijk het meeste wordt toegepast, 100/21 van de forfaitair vastgestelde verschuldigde btw in aanmerking worden genomen voor de omzetdrempel?
Niet-geïntegreerde zonnepanelen
Het privégebruik van niet-geïntegreerde zonnepanelen kan eveneens op twee manieren worden gecorrigeerd, namelijk: op basis van werkelijk privégebruik en op basis van een forfaitaire correctie, gebaseerd op de vragen en antwoorden van de staatssecretaris van Financiën (laatste versie 5 september 2019). Dit levert onder meer de volgende vragen op:
- moet voor de correctie op basis van werkelijk privégebruik de verhouding tussen het privégebruik en het totale gebruik worden toegepast op de onderhoudskosten exclusief btw en 1/5 deel van de aanschafprijs exclusief btw als de zonnepanelen zich nog in de herzieningsperiode bevinden?;
- moet voor de forfaitaire correctie, die in de praktijk het meest wordt toegepast, 100/21 van de forfaitair vastgestelde verschuldigde btw in aanmerking worden genomen voor de omzetdrempel?;
- bij wie moet het privégebruik van zonnepanelen – en overigens ook het btw-belast terugleveren van energie – in aanmerking worden genomen, als er sprake is van een (huwelijks)goederengemeenschap?
De staatssecretaris geeft in de vragen en antwoorden aan dat de eigenaren ondernemer zijn voor de gezamenlijke exploitatie van de zonnepanelen. Uit praktische overwegingen kan echter alleen degene op wiens naam de energienota is gesteld, zich aanmelden als btw-ondernemer. Is dat bij een gezamenlijke exploitatie dan niet de belastingplichtige (samenwerkingsverband), waarbij het privégebruik van zonnepanelen en het btw-belast terugleveren van energie in aanmerking moet worden genomen en niet een van de echtgenoten? Dit kan bijvoorbeeld relevant zijn als echtgenoten in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en de ene partner de omzetdrempel als ondernemer veruit overschrijdt, maar de andere partner dicht tegen de € 20.000-drempel aan zit. Als het privégebruik van de zonnepanelen niet in aanmerking hoeft te worden genomen, wordt de drempel niet overschreden.
€ 500-drempel en eventuele herziening btw
Een ondernemer die gebruik gaat maken van de vrijgestelde KOR 2020 kan te maken krijgen met terugbetaling van in aftrek gebrachte btw, door de herzieningsregels toe te passen. De herziening blijft achterwege, als de wijziging van de aftrekbare btw in het desbetreffende boekjaar na dat van ingebruikname van de onroerende zaak of het roerende investeringsgoed, niet meer bedraagt dan tien procent van de in aftrek gebrachte btw. Vanaf 1 januari 2020 wordt de € 500-drempel in de herzieningsregeling geïntroduceerd voor de overgang van de btw-belaste sfeer naar de btw-vrijgestelde sfeer door toepassing van de KOR 2020 en andersom. Dit betekent dat herziening in ieder geval achterwege blijft als de wijziging van de aftrekbare btw door de sfeerovergang in het desbetreffende boekjaar na dat van ingebruikname minder is dan € 500, ook al is de wijziging meer dan tien procent.
Voor alle investeringsgoederen samen?
Geldt de € 500-drempel per investeringsgoed in een bepaald boekjaar nu voor alle investeringsgoederen van de ondernemer samen (bijvoorbeeld een auto en een laptop)? Uit de (toekomstige) tekst van artikel 13, leden 1 en 4, van de Uitv.besch. OB leid ik af dat de € 500-drempel per investeringsgoed geldt. Artikel 13, lid 4, in samenhang gelezen met de aanhef van het eerste lid van dit artikel van de Uitv.besch. OB luidt vanaf 1 januari 2020:
Lid 1: “In afwijking van artikel 11 worden voor de toepassing van de aftrek afzonderlijk in aanmerking genomen: (…)”
Lid 4: “De herziening blijft achterwege in het boekjaar waarin de belasting welke op basis van de voor dat boekjaar geldende gegevens voor aftrek in aanmerking komt, niet meer dan tien percent verschilt van de in aftrek gebrachte belasting, met dien verstande dat wanneer de herziening het gevolg is van een aanmelding voor toepassing van de vrijstelling, bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet, dan wel van een beëindiging van die vrijstelling, deze in ieder geval achterwege blijft wanneer het bedrag van de herziening in dat boekjaar minder is dan € 500.”
Met betrekking tot dit vraagstuk heb ik uit betrouwbare bron begrepen dat volgens de Belastingdienst de € 500-drempel voor de herziening van alle investeringsgoederen van een ondernemer in een bepaald boekjaar gaat gelden. Als artikel 13, lid 4, van de Uitv.besch. OB inderdaad zo zal moeten worden gelezen, dan geef ik de wetgever in overweging om de zinsnede die aan dit vierde lid wordt toegevoegd, verder te verduidelijken op dit punt.
Verduidelijking wenselijk
De KOR 2020 bevat dus nog wel enige onduidelijkheden. Ik hoop dat de staatssecretaris van Financiën kans ziet om in een besluit nader in te gaan op de onduidelijkheden die er op dit moment in de praktijk bestaan.
Micha Soltysik is btw-adviseur bij Fiscount.