
De kosten van ontbijt, lunch en diner die een consultant maakte toen hij voor zijn werk tijdelijk in Amsterdam en Tilburg verbleef hebben een overheersend privékarakter en kunnen dus niet ten laste van de winst worden gebracht. Dat heeft het gerechtshof Den Haag geoordeeld.
De consultant drijft sinds mei 2012 een eenmanszaak waarmee hij zich richt op het verbeteren van bedrijfs- en informatieprocessen. In verband met verschillende opdrachten die hij in het hele land uitvoerde huurde hij van 2012 tot en met 2015 regelmatig studio’s en kamers, waaronder in Amsterdam en Tilburg. Ook volgde hij verschillende trainingen en opleidingen, onder meer in het buitenland.
Verteerkosten
In zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2013 tot en met 2015 bracht de consultant de kosten van ontbijt, lunch en diner (verteerkosten) die hij maakte gedurende de reizen en tijdelijke verblijfsperiodes in aftrek op de door hem behaalde winst. Daarbij hield hij rekening met de aftrekbeperking van artikel 3.15, lid 5, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).
Correcties
Begin 2018 kondigde de Belastingdienst aan dat er boekenonderzoek zou worden ingesteld naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV 2013 tot en met IB/PVV 2015. De consultant maakte niet aannemelijk dat de uitgaven aan verteerkosten in de ondernemingssfeer liggen, concludeerde de fiscus. Daarom werden bij de aanslagen 2014 en 2015 verschillende correcties aangebracht.
Oordeel hof
In hoger beroep stelde de consultant zich op het standpunt dat de eigen verteerkosten bij tijdelijk verblijf elders waarbij een studio of een kamer wordt gehuurd, ondernemingskosten zijn in de zin van artikel 3.8 Wet IB 2001 omdat de kosten zijn ingegeven door zakelijke motieven.
Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten van het verblijf van de consultant in Amsterdam en Tilburg zakelijk zijn. De consultant heeft gesteld dat hieruit voortvloeit dat ook de daar gemaakte verteerkosten zakelijk zijn. Die stelling wordt verworpen. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de verblijfskosten worden opgeroepen door het verrichten van werkzaamheden of het uitvoeren van een opdracht aldaar en derhalve berusten op zakelijke overwegingen maar dat dit niet geldt voor de tijdens zijn verblijf gemaakte eigen verteerkosten omdat deze kosten vanwege de noodzaak om te eten en te drinken een overheersend privékarakter hebben. Het maakt daarbij, gelet op deze noodzaak, geen verschil of de ondernemer de maaltijd elders gebruikt vanwege zijn verblijf aldaar of dat hij de maaltijd thuis gebruikt. Ook de omstandigheid dat de eigen verteerkosten tijdens zijn verblijf elders hoger zijn dan wanneer hij thuis de maaltijd nuttigt, leidt er op grond van hetgeen hiervoor is overwogen niet toe dat de kosten (deels) in aftrek van de winst kunnen worden gebracht. De keuze van de consultant om uitgaven te doen voor ontbijt, lunch of diner buiten de deur en deze maaltijden niet zelf klaar te maken is een keuze om zijn leven op een bepaalde wijze in te richten, welke keuze berust op overwegend persoonlijke motieven die eveneens gelden wanneer hij thuis dergelijke uitgaven zou doen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat de consultant maaltijden met collega’s heeft genuttigd.
Onbelaste maaltijd werknemer niet hetzelfde
Voor zover de consultant een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel en stelt dat hij gelijk dient te worden behandeld met het geval van een werkgever die aan een werknemer onbelast een maaltijd verstrekt door de kosten daarvan onder de werkkostenregeling te brengen, faalt dit beroep van de consultant. Ondernemers en werknemers verkeren ten aanzien van het in aftrek brengen van kosten en het al dan niet onbelast ontvangen en verstrekken van vergoedingen feitelijk en rechtens niet in dezelfde omstandigheden, zodat geen sprake is van gelijke gevallen.