Een belastingadviseur werd door de Belastingdienst uitgenodigd, herinnerd en aangemaand om een aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 in te dienen. De uiterste inleverdatum volgens de aanmaning was 6 december 2019. Toen de man dat daarna nog steeds niet had gedaan, werd uiteindelijk op 15 juli 2020 ambtshalve een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 286.
De belastingadviseur was het daar niet mee eens en diende op 19 september 2020 alsnog een aangifte in, met een winst uit onderneming van nihil en een negatief inkomen uit eigen woning van € 1.395. Toen de fiscus daar niet mee akkoord ging spande hij een rechtszaak aan over de hoogte van de aanslag. De rechtbank Zeeland-West-Brabant geeft echter de Belastingdienst gelijk.
Stijging inkomen
De Belastingdienst was voor de hoogte van de aanslag uitgegaan van de gezinssamenstelling van de belastingadviseur in het jaar 2018. Hierdoor is volgens de fiscus een bedrag van € 20.000 aan inkomen redelijk. De rechtbank volgt de Belastingdienst in die stelling en acht het redelijk om uit te gaan van een bruto inkomen van € 20.000 over het jaar 2018. Ook heeft de fiscus de stijging van de banktegoeden op naam van de belastingadviseur in 2018 (€ 20.000) als inkomen aangemerkt. Ook hierin volgt de rechtbank de fiscus. Uit de informatie die de Belastingdienst heeft ontvangen van de banken volgt dat het totaal van de saldi van bankrekeningen op naam van de belastingadviseur in het jaar 2018 zijn gestegen met ongeveer € 20.000. Dat de fiscus ervan uit is gegaan dat aan die stijging inkomen ten grondslag ligt acht de rechtbank redelijk.
Beperkte winst
De belastingadviseur heeft hiertegen in gebracht dat de VOF waarin hij met zijn BV deelneemt over 2018 een omzet heeft behaald van € 7.101, waarvan € 1.000 als winstaandeel aan de BV is toegerekend. De beperkte winst is het gevolg van persoonlijke omstandigheden van de belastingadviseur, voerde hij onder meer aan. Verder heeft zijn vader diverse facturen van de VOF betaald. Deze betalingen moeten volgens de belastingadviseur worden aangemerkt als onderhandse lening. De belastingadviseur heeft zuinig geleefd, had wat spaargeld en ook zijn partner heeft rekeningen betaald. Verder zijn niet alle schulden door de fiscus meegenomen, aldus de belastingadviseur. Als onderbouwing van deze stellingen heeft hij een tweetal, door hem opgestelde, overzichten ingebracht. Het ene overzicht ziet op kosten van de VOF. Het andere overzicht geeft inzicht in de stortingen die de vader heeft gedaan op de bankrekening(en) van de BV.
Verzwaarde bewijslast
Hiermee heeft de belastingadviseur niet voldaan aan de op hem rustende verzwaarde bewijslast, oordeelt de rechtbank. De stellingen over de beperkte winst van de VOF, het betalen van facturen van de VOF door zijn vader, het zuinige leven, het gebruiken van spaargeld en betalingen door zijn partner zijn in het geheel niet onderbouwd. Uit de door de belastingadviseur opgestelde overzichten kan de rechtbank niet afleiden wat zijn uitgaven en inkomsten in privé zijn geweest. Het betreffen immers overzichten van vermeende zakelijke kosten van de VOF en van stortingen die de vader van de belastingadviseur heeft gedaan op bankrekeningen van de BV. Ook uit de door de belastingadviseur overgelegde bankafschriften kan de rechtbank niets afleiden over zijn inkomen nu deze bankafschriften enkel de BV betreffen.
Verzuimboete
Ter zitting heeft de belastingadviseur verklaard dat hij de aangifte te laat heeft ingediend. Echter, gelet op de omstandigheden zou de boete moeten worden verminderd, aldus de belastingadviseur.
Vast staat dat de belastingadviseur niet tijdig de aangifte heeft gedaan, overweegt de rechtbank daarover. De verzuimboete is in beginsel dan ook terecht opgelegd. Opzet of schuld is niet vereist voor het opleggen van een verzuimboete. Wel moet een boete achterwege blijven bij afwezigheid van alle schuld (avas). De belastingadviseur heeft geen omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan kan worden geoordeeld dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte tijdig zou worden ingediend en er dus sprake is van avas. Het overlijden van zijn moeder was vóór het onderhavige jaar en het overlijden van zijn vader heeft plaatsgevonden in 2018. Als hij, als gevolg van die overlijdens, geheel 2019 niet in staat zou zijn geweest om de aangifte in te dienen dan had het op de weg van de belastingadviseur gelegen om passende maatregelen te nemen teneinde aan zijn fiscale verplichtingen te voldoen. De rechtbank acht de boete van € 369 hier passend en geboden.
Interessant! Cursus Fiscale boeten | 21 september 2022 | Mr. Pieter Kok | Postillion Bunnik.
Pieter Kok gaat in deze cursus uitgebreid in op een groot aantal aspecten van fiscale boeten. Denk aan verzuim- en vergrijpboetes, de mogelijkheid van de Belastingdienst om aan de adviseur een (hoge) boete op te leggen, mogelijkheden om in verweer te gaan en de verschillen tussen opzet en grove schuld. Tevens komt de actuele jurisprudentie aan bod.