Een kermisexploitant ging bij zijn TVL-aanvraag uit van informatie op de website van de NBA over desinvesteringen. Het CBb oordeelt dat de RVO deze informatie ten onrechte niet heeft meegenomen in de beoordeling van de aanvraag. In een eerdere uitspraak oordeelde het CBb nog dat de informatie op de NBA-website geen toezegging was waar een ondernemer rechten aan kon ontlenen.
NBA-site
Van 5 februari 2021 tot 15 november 2021 stond op de website van de NBA dat desinvesteringen, zoals de verkoop van een bedrijfsauto, bij de berekening van de TVL niet tot de omzet gerekend zouden worden. De ondernemer deed zijn aanvraag in die periode. De RVO ging uit van de aangifte omzetbelasting van de ondernemer maar trok de verkochte bedrijfsauto niet af van de omzet, waardoor de tegemoetkoming lager uitvalt dan met aftrek.
Eerder ander oordeel
In de eerdere uitspraak van een andere ondernemer oordeelde het CBb nog dat de informatie op de NBA-website over desinvesteringen geen toezegging was waar de ondernemer rechten aan kon ontlenen. Voor dat oordeel was van doorslaggevend belang dat de minister tijdens de zitting had gezegd dat de informatie op de website van de NBA niet afkomstig was van RVO.
Tijdens de zitting in de nieuwe zaak heeft de RVO haar standpunt gewijzigd. Uit intern onderzoek is duidelijk geworden dat de tekst op de website van een medewerker van RVO kwam. RVO was er bovendien van op de hoogte dat deze tekst op de website van de NBA zou worden geplaatst en heeft daar stilzwijgend mee ingestemd. De NBA heeft vervolgens de informatie op haar website gepubliceerd en daarbij gezet dat deze informatie van de RVO komt. De beroepsorganisatie wees daar zelf eerder dit jaar ook al op.
Vertrouwen gewekt
Het CBb oordeelt dat hiermee de schijn is gewekt dat de informatie onder verantwoordelijkheid van de minister door RVO aan de NBA is verstrekt en dat RVO de informatie heeft gegeven om te publiceren, zodat ondernemers daar hun handelen op kunnen afstemmen. De ondernemer mocht er daarom vanuit gaan dat de informatie klopte. De minister moet een nieuw besluit nemen en bij zijn nieuwe berekening de verkoop van de bedrijfsauto buiten beschouwing laten.