Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat er sprake is van een tijdelijke terbeschikkingstelling aan derden bij de verhuur van een (eerste) verdieping van een eigen woning. Het maakt daarbij niet uit dat iemand de eerste verdieping niet zelf bewoont.
De eigen woning van een man bestaat uit drie verdiepingen (souterrain, begane grond en eerste verdieping) en beschikt aan de buitenzijde over één toegangsdeur. De eerste verdieping van de woning is bereikbaar via een centrale opgang in de woning en beschikt (binnenshuis) over een eigen toegangsdeur.
Het souterrain en de begane grond van de woning werden in 2018 door de man zelf bewoond. De eerste verdieping van de woning is in het jaar 2018 via Airbnb verhuurd aan toeristen. Deze verdieping beschikt over een eigen keuken, badkamer, woonkamer en slaapkamer.
De woning is door de gemeente voor het belastingjaar 2018 aangemerkt als één woning met één WOZ-waarde. De drie verdiepingen van de woning behoren kadastraal tot dezelfde onroerende zaak. Er is binnen de woning geen sprake van gescheiden nutsvoorzieningen.
In zijn aangifte over 2018 geeft de man geen inkomsten op uit tijdelijke verhuur van de eigen woning. Hij neemt 70% van de WOZ-waarde in box 1 op. Van de overige 30% neemt hij 85% (leegwaarderatio) op in box 3 omdat hij van mening is dat de verhuurde verdieping in box 3 valt omdat het een zelfstandige woning is.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat de eerste verdieping van de woning een zelfstandige woning is heeft hij in de (latere) beroepsfase een huurovereenkomst overlegd met betrekking tot de periode van 15 november 2020 tot en met 14 november 2021, foto’s en een meetrapport.
Verhuurde deel is aanhorigheid bij de eigen woning
De inspecteur legt vervolgens de aanslag IB/PVV 2018 op en telt daarbij ruim € 50.000 aan inkomsten uit tijdelijke verhuur van de eigen woning bij op. Als reden geeft hij aan dat het verhuurde deel van de woning kwalificeert als een aanhorigheid bij de eigen woning van de man en dat de inkomsten uit tijdelijke verhuur daarom belast zijn in box 1.
De inspecteur vult verder aan dat als het verhuurde deel van de woning als box 3-bezitting aangemerkt wordt, de zogeheten leegwaarderatio daar niet op kan worden toegepast.
Volgens rechtbank Noord-Holland wordt onder een eigen woning verstaan “een gebouw of een gedeelte van een gebouw met de daartoe behorende aanhorigheden, voor zover dat de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van eigendom “.
Door het tijdelijk ter beschikking stellen van een woning aan derden blijft de woning daardoor het karakter van hoofdverblijf houden, aldus de wet.
Kadastraal gezien sprake van één onroerende zaak
De rechtbank is van oordeel dat de eerste verdieping van de woning deel uitmaakt van de eigen woning van de man. Alle drie de verdiepingen van de woning behoren immers kadastraal tot dezelfde onroerende zaak die de man in 2018 in zijn geheel anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking stond.
Dat de man 2018 de eerste verdieping van de woning niet zelf bewoond heeft, maakt niet dat deze hem niet anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking stond. Hij kon namelijk zelf bepalen of hij de verdieping al dan niet voor een bepaalde (korte) periode verhuurde of zelf in gebruik nam.
Een daadwerkelijk gebruik of functioneren als hoofdverblijf wordt door de wet voor de kwalificatie eigen woning niet vereist. De omstandigheid dat de eerste verdieping van de woning zodanig is ingericht dat deze als afzonderlijke woonruimte gebruikt kan worden, maakt het niet anders.
Voor de rechtbank is het duidelijk dat de verhuur van de eerste verdieping van de woning voor het jaar 2018 kwalificeert als tijdelijke terbeschikkingstelling aan derden.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de tijdelijke-verhuurregeling van toepassing is en de inkomsten uit het ter beschikking stellen van de eerste verdieping van de woning terecht op grond van artikel 3.113 van de Wet IB 2001 door de inspecteur zijn meegenomen in de aanslag IB/PVV 2018.