
Volgens de Successiewet begint de driejaarstermijn om een aanslag schenkbelasting op te leggen pas te lopen na de dag van inschrijving van de akte van overlijden in de burgerlijke stand van de schenker óf de begiftigde. Als geen aanslag wordt opgelegd na het eerste overlijden betekent dat niet dat een inspecteur niet langer bevoegd is een aanslag op te leggen.
In 2006 heeft een vrouw een schenking ontvangen van haar echtgenoot van € 4.000.000,-. Haar echtgenoot komt een jaar later te overlijden. In 2019 laat de vrouw de Belastingdienst weten dat zij in het verleden beschikte over in het buitenland aangehouden en in Nederland niet eerder aangegeven vermogen. In het kader van deze inkeerregeling bevestigt de vrouw dat de schenking heeft plaatsgevonden. Daarop reikt de Belastingdienst de vrouw een aangifteformulier schenkbelasting uit die zij oningevuld en zonder handtekening retourneert.
De inspecteur legt haar in 2021 een ambtshalve aanslag op voor een verkrijging van € 4.000.000,- en een te betalen bedrag van € 1.019.463,- aan schenkbelasting. In haar beroep voor de rechtbank Noord-Holland stelt zij dat de termijn voor de bevoegdheid van de inspecteur tot het vaststellen van de aanslag was verstreken, omdat de aanslag meer dan drie jaren na (het inschrijven van de akte van) het overlijden van de schenker is vastgesteld.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de termijn voor de bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslag niet was verstreken. Hij vindt dat de vrouw met het terugsturen van het aangifteformulier, aangifte heeft gedaan als bedoeld in artikel 66, eerste lid, onder 2, van de Successiewet. Dat artikel biedt hem de mogelijkheid, zo stelt hij, om ook na verloop van drie jaar na het eerste overlijden van de schenker of van de begiftigde een aanslag op te leggen, zolang de ander nog niet is overleden.
Aanslagtermijn gaat lopen na inschrijving van overlijden van schenker of begiftigde
De rechtbank verwijst naar artikel 66, eerste lid, onder 2, van de Sw dat bepaalt dat de gemelde termijn van drie jaren voor de schenkbelasting, ingeval geen aangifte is gedaan, ingaat na de dag van inschrijving van de akte van overlijden van de schenker of van de begiftigde in de registers van de burgerlijke stand.
De rechtbank overweegt dat in beginsel het doen van een aangifte vormvrij is. Dat betekent echter niet dat met het oningevuld en zonder handtekening retourneren van het aangifteformulier aangifte is gedaan. Daarvoor moet tenminste een handtekening op het aangifteformulier zijn geplaatst en moet het geschonken bedrag zijn vermeld.
Nu geen aangifte is gedaan, vervalt de bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslag door verloop van drie jaren na de dag van inschrijving van de akte van overlijden van de schenker of van de begiftigde in de registers van de burgerlijke stand. De wettekst schrijft niet voor dat wordt aangesloten bij het eerste overlijden van een van hen. Volgens de rechtbank betekent het gebruik van het woordje “of” in de wettekst niet dat, indien er geen aanslag wordt opgelegd naar aanleiding van het eerste overlijden, de inspecteur reeds daarom niet langer bevoegd is een aanslag op te leggen.
Belastingdienst niet op hoogte van schenking
Het verleggen van het startmoment van de termijn naar het overlijden van de schenker of begiftigde, zo vervolgt de rechtbank, is ingegeven door het feit dat indien geen aangifte schenkbelasting wordt gedaan, de inspecteur niet op de hoogte komt van een schenking. Een dergelijke schenking komt vaak wel naar voren bij het overlijden van de schenker of begiftigde. Door de aanslagtermijn te laten ingaan bij het overlijden van de schenker of de begunstigde krijgt de inspecteur de mogelijkheid tot heffen wanneer hij later alsnog kennis neemt van de schenking. Bepalend daarvoor is het moment dat de inspecteur op de hoogte komt van die schenking.
Voor de rechtbank staat het vast dat in dit geval geen aangifte in 2006 is gedaan van de schenking en dat de inspecteur, twaalf jaar na het overlijden van de schenker, ook niet op de hoogte is gesteld van de schenking. Ook is niet gebleken dat de inspecteur bij het overlijden van de schenker wist of kon weten van de schenking. In dat geval is er geen reden aan te sluiten bij de overlijdensdatum van de schenker zoals de vrouw betoogd heeft.
Omdat de vrouw nog in leven is, is de aanslagtermijn naar het oordeel van de rechtbank niet in werking getreden. Dat betekent dat de termijn voor het vaststellen van de aanslag nog niet was verstreken toen de aanslag werd vastgesteld en dat de bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslag door de inspecteur nog niet was vervallen. De termijn is daarom tijdig opgelegd, aldus de rechtbank.