De minister mocht een aanvraag voor steun via de TVL-regeling van een onderneming niet afwijzen op grond van het vestigingsvereiste, oordeelt het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). Een vestiging is volgens artikel 1 van de Handelsregisterwet een gebouw of complex van gebouwen waar duurzame uitoefening van de activiteiten van een onderneming of rechtspersoon plaatsvindt. Of wel of niet exclusief gebruik wordt gemaakt van dat gebouw of de voorzieningen daarin, is daarbij geen criterium.
Vestigingsvereiste TVL
In de beslissing op bezwaar wees de minister de aanvraag af omdat niet zou zijn voldaan aan het vestigingsvereiste uit artikel 2.2.1, tweede lid, onder e, van de TVL. Het vestigingsvereiste houdt in dat enkel TVL-subsidie wordt verstrekt aan een onderneming die ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de onderneming, of die een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang. In de definities bij de TVL wordt voor de uitleg van het begrip vestiging verwezen naar artikel 1 van de Handelsregisterwet. Daar staat vestiging omschreven als een gebouw of complex van gebouwen waar duurzame uitoefening van de activiteiten van een onderneming of rechtspersoon plaatsvindt.
De onderneming is gevestigd in een bedrijfsverzamelgebouw. De minister heeft zich in de beslissing op bezwaar op het standpunt gesteld dat niet aan het vestigingsvereiste wordt voldaan, omdat de onderneming geen eigen werkkamer huurt waar zij het alleenrecht op heeft, maar gebruik maakt van een flexplek.
Handelsregisterwet
Het College oordeelt dat de minister de aanvraag van de onderneming niet mocht afwijzen op grond van het vestigingsvereiste. De onderneming heeft gewezen op een onderzoek door de Kamer van Koophandel, waarbij is geconcludeerd dat dit bedrijfsverzamelgebouw aan de vereisten voor een vestiging voldoet. Daarbij toetst de Kamer van Koophandel aan dezelfde criteria als de minister. Dat is door de minister niet betwist. De minister werpt de onderneming echter steeds tegen dat zij geen eigen afsluitbare werkruimte heeft en dat de (vergader)faciliteiten door meerdere bedrijven gebruikt worden. De minister onderbouwt niet waarom hij daar een andere visie op heeft dan de Kamer van Koophandel, of waarom de situatie nu anders is dan bij het onderzoek door de Kamer van Koophandel. Een vestiging is volgens artikel 1 van de Handelsregisterwet een gebouw of complex van gebouwen waar duurzame uitoefening van de activiteiten van een onderneming of rechtspersoon plaatsvindt. Of wel of niet exclusief gebruik wordt gemaakt van dat gebouw of de voorzieningen daarin, is daarbij geen criterium. De onderneming betaalt huur voor het gebruik van een werkplek en voorzieningen in het bedrijfsverzamelgebouw.
Duurzame uitoefening bedrijfsactiviteiten
Bepalend is of deze onderneming in het bedrijfsverzamelgebouw duurzaam haar activiteiten uitoefent, oordeelt het College. De directeur heeft verklaard dat hij gemiddeld drie dagen per week in het bedrijfsverzamelgebouw zat te werken. Die verklaring is ondersteund door drie verklaringen van derden, die de directeur eens per twee weken, eens per twee of drie weken, dan wel meerdere keren per week in het bedrijfsverzamelgebouw hebben aangetroffen. Naar het oordeel van het College maken deze verklaringen gezamenlijk voldoende aannemelijk dat sprake is van duurzame uitoefening van de onderneming in het bedrijfsverzamelgebouw. De minister heeft meerdere kansen gehad om het tegendeel te bewijzen, maar is daar niet in geslaagd. Het College oordeelt daarom dat is voldaan aan het vestigingsvereiste.
De minister had de aanvraag niet mogen weigeren op grond van het vestigingsvereiste. Het beroep is gegrond, omdat de minister de onderneming ten onrechte niet op een hoorzitting heeft gehoord en omdat de minister de aanvraag niet had mogen afwijzen op grond van het vestigingsvereiste.
College van Beroep voor het bedrijfsleven, ECLI:NL:CBB:2024:218