Het UWV gaf een accountantskantoor geen loonsanctie, omdat de wettelijke termijn bij de WIA-aanvraag van een werkneemster al was overschreden. Het accountantskantoor wilde daarover een inhoudelijk oordeel van de rechtbank, omdat de werkneemster dat anders zou kunnen gebruik om een schadevergoeding te claimen en het kantoor zou worden aangetast in haar eer en goede naam als werkgever. Maar de bestuursrechter oordeelt dat het accountantskantoor geen procesbelang heeft bij het beroep, dat daarom niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De werkneemster was in dienst bij het accountantskantoor als junior belastingadviseur. Ze meldde zich op 7 augustus 2019 ziek en diende op 14 mei 2021 een aanvraag in voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In een op 16 juli 2021 gedateerd besluit bepaalde het UWV dat de werkneemster geen recht heeft op een WIA-uitkering met ingang van 4 augustus 2021, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
Beroep belastingadviseur gegrond
De werkneemster was het niet eens met de afwijzing van haar aanvraag en maakte daar bezwaar tegen. Op 9 maart 2022 verklaarde het UWV het bezwaar gegrond, voor zover dat was gericht tegen het niet opleggen van een loonsanctie aan het accountantskantoor. Het UWV liet de beslissing van 16 juli 2021 echter wel ongewijzigd in stand. De loonsanctie werd niet opgelegd aan het accountantskantoor, omdat de wachttijd van 104 weken in het kader van de Wet WIA inmiddels al was verstreken. Het UWV kan alleen een loonsanctie opleggen binnen 104 weken nadat de werknemer zich heeft ziekgemeld.
Rechtszaak: wanneer voldoende procesbelang?
De bestuursrechter overweegt dat op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) als uitgangspunt geldt dat pas sprake is van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat het accountantskantoor met het indienen van beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor het accountantskantoor feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een reeds verstreken periode, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
De rechtbank stelt voorop dat het accountantskantoor het eens is met de uitkomst van het bestreden besluit dat door het UWV geen loonsanctie wordt opgelegd. Het accountantskantoor voert aan dat zij toch procesbelang heeft bij een inhoudelijk oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit, vanwege een mogelijk verzoek om schadevergoeding van de werkneemster aan het accountantskantoor en de aantasting van de eer en goede naam van het accountantskantoor.
Schadevergoeding
Het accountantskantoor stelt dat zij voldoet aan het criterium dat sprake is van een belang dat ligt in een toekomstige periode. Als de werkneemster een schadevordering jegens haar begint, kan zij verwijzen naar het standpunt van het UWV dat ten onrechte geen loonsanctie is opgelegd. Als komt vast te staan dat het accountantskantoor volledig heeft voldaan aan haar re-integratie-inspanningen, heeft dit invloed op de beoordeling van het schadeverzoek door de civiele rechter.
Naar het oordeel van de rechtbank ziet de overweging in de hiervoor genoemde rechtspraak van de CRvB over belang voor een toekomstige periode daar niet op. Die ziet op de situatie waarin het UWV in een toekomstige periode opnieuw een besluit moet nemen over het wel of niet toekennen van een WIA-uitkering of het alsnog opleggen van een loonsanctie. Zo’n situatie doet zich hier niet voor. De loonsanctie kan immers niet meer worden opgelegd en het bestreden besluit heeft dus geen gevolgen voor eventuele toekomstige besluitvorming.
De werkneemster stelt schade te hebben geleden doordat het UWV ten onrechte aan het accountantskantoor geen loonsanctie heeft opgelegd. Ze wil deze schade door het UWV vergoed krijgen en heeft hiertoe bij het UWV een verzoek ingediend. Dit verzoek is door het UWV met een besluit van 16 mei 2023 afgewezen. Het accountantskantoor kan opnieuw een verzoek om schadevergoeding indienen nadat het bestreden besluit in rechte vast is komen te staan. Op de zitting heeft het UWV bevestigd dat als op grond van een nieuw verzoek aan de werkneemster een schadevergoeding zal worden toegekend, hij deze niet op het accountantskantoor zal verhalen. Dat betekent dat ook in zoverre geen procesbelang bestaat voor het accountantskantoor, oordeelt de bestuursrechter.
Of de werkneemster daarnaast in de toekomst een verzoek om schadevergoeding zal indienen bij het accountantskantoor is niet duidelijk. Dit is daarom een onzekere toekomstige gebeurtenis. Deze onzekere toekomstige gebeurtenis is een onvoldoende actueel belang voor ontvankelijkheid van haar beroep. Bovendien zal een eventueel verzoek om schadevergoeding van de werkneemster aan het accountantskantoor in een civiele procedure op zijn eigen merites worden beoordeeld. De civiele rechter is niet gebonden aan de overweging van het UWV in het bestreden besluit dat aan het accountantskantoor ten onrechte geen loonsanctie is opgelegd. Dit betekent dat een inhoudelijk oordeel van de bestuursrechter geen feitelijke betekenis heeft, omdat het resultaat dat het accountantskantoor wil bereiken ongewis blijft.
Aantasting van eer en goede naam
Het accountantskantoor voert verder aan dat zij als gerenommeerd accountantskantoor procesbelang heeft bij een inhoudelijk oordeel van de rechtbank, omdat zij door het bestreden besluit ten onrechte wordt aangetast in haar eer en goede naam als werkgever. Het accountantskantoor verwijst hierbij naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 mei 2010.
De uitspraak waarnaar het accountantskantoor verwijst ziet op een besluit waarin aan een persoon een huisverbod is opgelegd. De Afdeling acht het in die zaak tot op zekere mate aannemelijk dat de uithuisgeplaatste als gevolg van het hem opgelegde huisverbod in zijn eer en goede naam is geschaad en daarom procesbelang heeft. Daarbij acht de Afdeling redengevend dat een huisverbod, gelet op de gronden waarop dit wordt opgelegd, een publiekelijke afwijzing van het gedrag van de uithuisgeplaatste impliceert. Het accountantskantoor stelt zich op het standpunt dat de materieel opgelegde loonsanctie ook een publiekelijke afwijzing van haar gedrag impliceert en dat zij hierdoor in haar eer en goede naam is aangetast.
De rechtbank vindt dat de situatie waarin een huisverbod is opgelegd niet vergelijkbaar is met de constatering van het UWV dat aan het accountantskantoor een loonsanctie had moeten worden opgelegd. Daarbij komt dat deze constatering van het UWV geen publiekelijke afwijzing van het gedrag van het accountantskantoor is, zoals dat bij het opleggen van een huisverbod het geval is. Dat het accountantskantoor zich door de overwegingen over de loonsanctie in het bestreden besluit gekwetst voelt is hiervoor onvoldoende. Het accountantskantoor heeft op de zitting ook niet duidelijk kunnen maken dat de inhoud van het bestreden besluit een publiekelijk (uitstralings)effect heeft op haar omgeving. Verder heeft het accountantskantoor geen schade gesteld als gevolg van de gestelde aantasting van haar eer en goede naam en hiervan is de rechtbank ook niet gebleken.
Het accountantskantoor heeft dus geen procesbelang, oordeelt de bestuursrechter. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.