Een standaardverweer van een werkgever is dat premievorderingen verjaard zijn na vijf jaar. De lijn in de rechtspraak tot nu toe was weinig hoopgevend voor werkgevers. Op 8 november 2024 verscheen een conclusie van AG Drijber die werkgevers meer hoop geeft op verjaring (ECLI:NL:HR:2024:1082). De Hoge Raad is aan het woord voor deze juridische vraag met grote financiële gevolgen.
Hoge premievorderingen van pensioenfondsen
Een werkgever die onder de werkingssfeerbepaling valt van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds moet pensioenpremies betalen. Viel de werkgever voor die tijd onder de werkingssfeerbepaling, dan wordt hij vaak met terugwerkende kracht aangesloten. Dat leidt tot hoge premienota’s.
Een standaardverweer van werkgevers tegen de premievordering is verjaring. Dan wordt gesteld dat er meer dan vijf jaar is verstreken zodat de dreigende pensioenclaim kleiner wordt. De doorgaans toegepaste verjaringsregel (art. 3:308 BW) gaat uit van verjaring vijf jaar nadat de vordering opeisbaar is. De lijn in de rechtspraak tot nu toe was weinig hoopvol voor werkgevers. Kort gezegd oordeelde het Hof Arnhem-Leeuwarden tweemaal dat de verjaringstermijn pas kon starten nadat het pensioenfonds bekend was met de werkgever. Dat gebeurde in deze zaak van 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8464) en in deze zaak van 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:6158).
Dat is ingegeven door de gedachte dat een vordering niet opeisbaar is indien het pensioenfonds niet bekend is met werkgevers. Die melden zich niet altijd netjes aan. Door deze uitspraken was het beroep op verjaring van werkgevers vaak vergeefs. Slecht nieuws voor werkgevers, die met terugwerkende kracht premies moeten betalen. Goed nieuws voor pensioenfondsen, die wegens de ‘geen premie, toch pensioen’ regel werknemers pensioen moeten uitkeren.
Onjuist criterium
Het was een kwestie van tijd voordat de Hoge Raad de knoop moest doorhakken. Het advies van de Advocaat-Generaal van 8 november verwerpt de lijn van het Hof Arnhem-Leeuwarden. Kort samengevat oordeelt de AG dat (on)bekendheid van het pensioenfonds met de werkgever geen juist criterium is. Premievorderingen ontstaan periodiek, worden periodiek opeisbaar en verjaren periodiek. Periodieke verjaring beschermt tegen hoogoplopende schulden. Ook het ‘contractueel’ regelen van de opeisbaarheid – en daarmee de start van de verjaringstermijn – gaat in tegen de ratio van de verjaringsbepaling. De lezing van de AG geeft werkgevers meer perspectief op een succesvol verjaringsverweer. Pensioenfondsen zullen met minder enthousiasme kennisnemen van het advies. Hoewel adviezen meestal worden gevolgd door de Hoge Raad is dat geen uitgemaakte zaak. Voor de (rechts)praktijk is het prettig indien de Hoge Raad in ieder geval duidelijkheid biedt.
Conclusie
De conclusie van de AG wijkt af van de nu heersende lijn in de rechtspraak dat premievorderingen van pensioenfondsen in beginsel pas verjaren nadat deze bekend zijn met de werkgevers. Die nieuwe lijn zou werkgevers meer kansen bieden op een succesvol verjaringsverweer. Zo ver is het nog niet. De Hoge Raad is aan zet. Denkbaar is ook dat pensioenfondsen in de toekomst een schadevergoeding gaan vorderen in plaats van premie, daar gelden andere verjaringsregels voor.
Prof. mr. drs. Mark Heemskerk EPP CFP ®, hoogleraar pensioenrecht Radboud Universiteit Nijmegen, advocaat-partner bij held advocaten en raadsheer-plaatsvervanger in het Hof Den Bosch.
Deze bijdrage is eerder gepubliceerd op Pensioen Vanmorgen. Met Pensioen Vanmorgen onderbouw je jouw pensioenkennis. Je volgt relevante ontwikkelingen en krijgt nieuwe inzichten door zowel korte als beschouwelijke artikelen. Abonneer je op Pensioen Vanmorgen en ontvang alle ins en outs over pensioenen voor een goed onderbouwd pensioenadvies.