De zoon van ouders die een bloemenhandel drijven in de vorm van een vennootschap onder firma is geboren in 2000. In 2016 volgt hij een voltijdsopleiding voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs- basisberoepsgerichte leerweg en in 2017 behaalt hij zijn diploma. De zoon staat vanaf 1 maart 2016 tot en met 26 oktober 2017 bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als vennoot in de vof. De zoon doet in 2016 aangifte IB/PVV waarin hij een winstaandeel in de vof heeft aangegeven van € 1.200,- en een winst uit onderneming van € 1.032,-. De aanslag van 2016 wordt overeenkomstig de aangifte opgelegd.
Herziene aangifte gezien als ambtshalve vermindering
Een ingesteld boekenonderzoek door de inspecteur naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV 2016 van de vennoten resulteert in correcties van de winstaandelen van de vader en de moeder. Nadat navorderingsaanslagen aan zijn ouders zijn opgelegd dient de zoon een herziene aangifte IB/PVV 2016 in. In de herziene aangifte wordt aan de zoon een winstaandeel van € 12.000,- toebedeeld in plaats van de eerder toebedeelde € 1.200,-. De zoon claimt ook zelfstandigen-en startersaftrek. De inspecteur vat deze herziene aangifte op als een verzoek om ambtshalve vermindering. De inspecteur accepteert het hogere winstaandeel van de zoon (en de verlaging van de winstaandelen van de vader en de moeder) niet.
De zoon verklaart in hoger beroep voor gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat hij niet langer vennoot was in de vof. Hij stelt dat hij winst uit onderneming genoot omdat hij als ondernemer (een eenmanszaak) diensten verrichtte voor de vof. Voor de verrichte diensten factureerde hij € 1.000,- (exclusief omzetbelasting) per maand aan de vof. De zoon volgde in 2016 een praktijkopleiding tot bloemist en stelt dat uit de aard van de opleiding blijkt dat hij het gehele jaar voor zijn vader heeft gewerkt. De zoon geeft aan dat hij 60 uur per week in de onderneming werkzaam was.
Exploiteren eenmanszaak niet aannemelijk gemaakt
Het hof acht het niet aannemelijk dat de zoon in 2016 de werkzaamheden voor de vof als ondernemer heeft verricht. Een inschrijving bij de kamer van Koophandel is daartoe niet voldoende. Naar het oordeel van het hof heeft de zoon ook niet aannemelijk gemaakt dat hij (afgezien van deelname aan de vof) in 2016 nog een eenmanszaak exploiteerde. De zoon had slechts één opdrachtgever, te weten de vof, en heeft geen enkele poging gedaan door acquisitie meer opdrachtgevers te verkrijgen. De stelling van de zoon dat de particulieren die de bloemen kochten zijn klanten waren, kan niet worden gevolgd dor het hof.
Uit niets blijkt dat de inkoop of verkoop van bloemen geschiedde voor eigen rekening en risico van de zoon. De facturen van € 1.000,- per maand zijn opgesteld gebruik makend van software van de gemachtigde van de zoon. Alle facturen bevatten dezelfde fout met betrekking tot het e-mailadres van de zoon. Het hof acht aannemelijk dat alle facturen achteraf, gelijktijdig zijn opgesteld en dat deze niet afzonderlijk na afloop van elke maand waarover gefactureerd werd aan de vof zijn overhandigd. In dat geval zou het foutieve e-mailadres immers waarschijnlijk zijn opgevallen en verbeterd. Het hof is van oordeel dat de facturen om die reden niet de stelling kunnen ondersteunen dat deze correct weergeven wat in 2016 tussen de zoon en de vof was afgesproken.
Geen sprake van winstaandeel maar van meewerkbeloning
Het hof oordeelt dat het aan de zoon toegekende winstaandeel van € 1.200,- (in zijn eerst ingediende aangifte) moet worden aangemerkt als een meewerkbeloning. De meewerkbeloning van € 12.000,- die in de herziene aangifte van de zoon is toegekend kan naar het oordeel van het hof niet worden gezien als een zakelijke vergoeding voor de door de zoon geleverde arbeid. Gelet op de gevolgde voltijdsopleiding van de zoon acht het hof de stelling dat de zoon 60 uur per week voor zijn vader heeft gewerkt niet geloofwaardig en niet onderbouwd.
De zoon hielp gedurende een aantal dagen in de week mee in de bloemenhandel. Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk gemaakt dat in zakelijke verhouding hiervoor een arbeidsbeloning van € 12.000,- een reële arbeidsbeloning is. Ook de door de zoon in de gewijzigde aangifte genoemde kosten zijn niet aannemelijk gemaakt en onderbouwd.
Het hof oordeelt dat de zoon in 2016 geen recht heeft op de door hem geclaimde zelfstandigenaftrek en startersaftrek aangezien een belastingplichtige hiervoor moet kwalificeren als ondernemer. De herziene aangifte kan dus niet leiden tot een lager belastbaar inkomen uit werk en woning. Het verzoek om ambtshalve vermindering is om deze reden terecht door de inspecteur afgewezen.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2024:7635