
Een BV heeft als doel het ontwikkelen van software, het leveren van hard- en software, het ontwikkelen van internetactiviteiten en het aanleggen en beheren van netwerken. Alle aandelen in de BV worden gehouden door een dga die enig directeur is en in gemeenschap van goederen is gehuwd. De functie van directeur werd eerder bekleed door de in 2017 overleden oom van de dga.
Bij het opleggen van een navorderingsaanslag Vpb over het jaar 2007 corrigeert de inspecteur de licentievergoeding volledig, omdat die in zijn ogen onzakelijk is. Ook bij het opleggen van de (navorderings)aanslagen over de jaren 2008 tot en met 2015 corrigeert de inspecteur de licentievergoedingen volledig. Daarnaast brengt de inspecteur diverse correcties aan omdat geen sprake zou zijn van zakelijke uitgaven. Alle correcties zijn het gevolg van een boekenonderzoek dat de inspecteur in 2012 is gestart.
Naast navorderingsaanslagen Vpb legt de inspecteur over de periode 2008 tot en met 2010 ook naheffingsaanslagen omzetbelasting en een vergrijpboete op. Rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaart de beroepen tegen de door de BV ingediende bezwaren gegrond. De inspecteur stelt beroep in tegen deze uitspraak bij gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
BV heeft slechts basisproduct van softwareproduct in gebruik
Voor de beoordeling van de zakelijkheid van de licentievergoedingen overweegt het hof dat wanneer een belastingplichtig lichaam een betaling heeft gedaan, zonder dat blijkt van enige tegenprestatie, deze uitgave slechts dan tot de kosten van de door de belastingplichtige gedreven onderneming worden gerekend, indien deze aannemelijk maakt dat de uitgave ten behoeve van die onderneming is gedaan. Het hof zal beoordelen of tegenover de verschuldigde licentievergoeding een reële prestatie staat. Het hof neemt daarbij als uitgangspunt dat de BV gebruik mag maken van dit (software) product op basis van de gesloten licentieovereenkomst.
Het hof oordeelt dat de BV slechts een basisconcept van het product in gebruik heeft gekregen, maar dat de verdere ontwikkeling geheel door werknemers van de BV wordt gedaan en dat de kosten daarvan, met name bestaande uit personeelskosten, geheel voor rekening van de BV komen. Het hof acht het zakelijk dat een licentievergoeding wordt betaald, maar het hof acht de afgesproken licentievergoeding qua omvang verre van zakelijk. Het hof acht een licentievergoeding van aanvankelijk 30% van de gerealiseerde omzet en later 50% volstrekt onzakelijk.
Zakelijk vergoeding van 10% omzet is redelijk
Omdat het hof van oordeel is dat de overeengekomen licentieovereenkomst onzakelijk is wat betreft de overeengekomen licentievergoeding is het nog wel de vraag wat nog wel een zakelijke vergoeding zou zijn. Het hof heeft in de uitspraak over het jaar 2007 een zakelijke vergoeding bepaald op 10% van de gerealiseerde omzet. Het hof acht een dergelijke vergoeding redelijk in aanmerking genomen de kosten die de BV moet maken voor de verdere ontwikkeling van het product.
Maar op enig moment is ook een dergelijke vergoeding, naar het oordeel van het hof, niet meer redelijk vanwege het feit dat het product slechts verder wordt ontwikkeld door de BV en de SPF geen kosten behoeft te maken voor de (door)ontwikkeling van het product. Mede in het licht van het gegeven dat vanaf het jaar 2014 geen licentievergoeding meer in rekening is gebracht, stelt het hof dit moment op het begin 2014.
Uitgaven voor privé als zakelijk aangemerkt
Tijdens het boekenonderzoek is ook derdenonderzoeken verricht bij de ondernemingen waarvan facturen afkomstig zouden zijn. Namens die ondernemingen is verklaard dat zij de facturen niet hebben uitgereikt. Het ging hier bij voorbeeld om de levering van een steamer, een oven, een koelkast en een vaatwasser. De leverancier heeft hierbij verklaard dat deze apparaten in de woning van de dga en zijn echtgenote zijn geplaatst en door de BV wel als zakelijk aangemerkt.
Ook is een factuur voor de aanschaf van meubilair in aftrek geschrapt. Tijdens een controle is dit meubilair niet in het bedrijfspand van de BV aangetroffen. De stoelen in haar vergaderruimte zouden volgens de BV voor vervanging in aanmerking komen. Uit de verklaring van de BV zelf volgt, naar het oordeel van het hof, dat de nieuwe stoelen niet zakelijk maar privé worden gebruikt. In dat opzicht is geen sprake van een zakelijke uitgave. Met betrekking tot nog meer correcties volgt het hof het oordeel van de rechtbank dat deze terecht zijn gedaan.
Het hof overweegt dat met betrekking tot de vooraftrek van de omzetbelasting de voorwaarde geldt dat de in rekening gebrachte kosten rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met het jegens een ander verrichten van een prestatie onder bezwarende titel die niet is vrijgesteld van omzetbelasting. Naar het oordeel van het hof heeft de BV, tegenover de gemotiveerde stelling van de inspecteur, onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt die een aftrek van omzetbelasting rechtvaardigen.
Vergrijpboete terecht vanwege valse facturen
De inspecteur heeft daarbij aan de BV vergrijpboetes opgelegd van 50% van de belasting die is nageheven, omdat volgens de inspecteur als gevolg van (voorwaardelijk) opzet van de BV te weinig belasting op aangifte is voldaan. Het hof oordeelt dat de inspecteur er in is geslaagd om aan te tonen dat sprake is van opzet ten aanzien van diverse valselijk opgemaakte facturen.
Verder kan het, naar het oordeel van het hof, niet anders dan dat de BV wist, althans zich ervan bewust was dat zij enkel omzetbelasting in aftrek mag brengen ter zake van leveringen en diensten die rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met een door haar verrichte prestatie die niet is vrijgesteld van omzetbelasting. De BV heeft desondanks omzetbelasting in aftrek gebracht ter zake van leveringen en diensten voor de persoonlijke behoefte van de dag en zijn echtgenote.
De rechtbank had eerder al de vergrijpboete gematigd met 20% vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof is van oordeel dat de rechtbank voldoende rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Tot een verdergaande matiging van de boete bestaat geen aanleiding.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, ECLI:NL:GHSHE:2024:3305