Dat fiscale haarkloverij voorbehouden is aan adviseurs van internationale concerns is natuurlijk flauwekul. Dit heeft de adviseur van deze B&B aan huis inmiddels waarschijnlijk ook wel ontdekt.
In deze zaak gaat het om een familie die geregeld B&B-gasten in hun huis ontvangt. Men verhuurt een kamer met eigen badkamer, en een volledig ingericht appartement aan diverse gasten. De ‘kamergasten’ ontbijten samen met de familie. De ‘appartementsgasten’ kunnen er voor kiezen om zelf een ontbijt te bereiden in hun appartement, of bij de familie aan tafel te schuiven. Beide gastenverblijven bevinden zich op de bovenverdiepingen van de eigen woning. Dat de B&B een onderneming vormt, is niet in geschil, maar hoe zit het eigenlijk met de kosten? Lees de uitspraak van het Hof gerust eens na wanneer u wilt weten tegen welke fiscale problemen u in dit geval aan kunt lopen. Wij geven u een kort overzicht:
-
Vermogensetikettering: is er sprake van zakelijk, privé of keuzevermogen?
De B&B-ruimtes bevinden zich in de woning, maar worden geheel voor de onderneming gebruikt. In dit geval was er sprake van keuzevermogen. Men koos voor privévermogen.
-
B&B ruimtes: box 1 of box 3?
Om de fiscale gevolgen te beoordelen, is vervolgens van belang over welke box we het hebben: box 1 of box 3? Uiteraard komt box 3 pas aan de orde wanneer duidelijk is dat de B&B-ruimtes niet in box 1 horen. Box 1 zou hier kunnen spelen op basis van de terbeschikkingstellingsregeling (art. 3.91 IB) of op basis van de eigen woningregeling (3.111 IB). Vanwege het huwelijksgoederenregime komen we in dit specifieke geval niet aan de terbeschikkingstellingsregeling toe. Hier waren de B&B-ruimtes specifiek eigendom van de ondernemende partner, en art. 3.91 is alleen – heel grofweg gesteld – van toepassing wanneer ter beschikking stelt aan de onderneming van je partner. Houdt dus goed het huwelijksgoederenregime van uw klant in de gaten! In dit specifieke geval is de eigenwoningregeling ook niet van toepassing. Dit omdat de B&B-ruimtes alleen door de gasten, en niet door de familie zelf worden gebruikt. Althans, de inspecteur heeft niet gesteld dat de familie dit wel had gedaan. Omdat de ruimtes niet in box 1 blijken te vallen, komen de B&B-ruimtes dus in box 3 terecht.
Nu het Hof heeft bepaald dat box 3 aan de orde is, moeten we nog naar de aftrekbeperkingen kijken.
-
Kostenaftrekbeperkingen: voor de liefhebbers, zie de artikelen 3.16 en 3.17 Wet IB.
De kostenaftrekbeperking van 3.16 IB ziet op de niet zelfstandige werkruimte van de ondernemer. Het moet hierbij gaan om een werkruimte die niet tot het ondernemingsvermogen behoort. Omdat het hier om privévermogen gaat, en de B&B ruimte geen eigen opgang heeft, gaat de inspecteur ervan uit dat deze beperking van toepassing is. De rechter wijst hem er echter op dat het gaat om een werkruimte voor de ondernemer zelf. Het is al de vraag of een B&B ruimte als werkruimte kan worden gezien, maar omdat in deze zaak vast staat dat de ruimte niet door de ondernemer zelf gebruikt wordt, kan het sowieso al niet als werkruimte voor de ondernemer zelf worden gezien. Exit kostenaftrekbeperking 1. Er staan echter nog meer kostenaftrekbeperkingen in de wet, en de volgende is snel gevonden: art. 3.17 IB.
De kostenaftrekbperking van art. 3.17 IB ziet op bedrijfsmiddelen uit box 3 die in de onderneming gebruikt worden. Zonder deze beperking zou de ondernemer de volledige vergoeding voor het gebruik af kunnen trekken van zijn winst, terwijl de ontvangen vergoeding niet in box 3 belast zou zijn. In box 3 wordt per slot van rekening alleen een fictief rendement belast. Dit wordt rechtgetrokken in art. 3.17 IB: de ondernemer mag niet meer dan het box 3 rendement aftrekken van zijn winst. Het Hof oordeelt dat in dit geval deze aftrekbeperking van toepassing is. De ondernemer mag dus wel kosten aftrekken voor de B&B-ruimtes, maar deze aftrek is beperkt tot (in dat jaar) 4% van de waarde van de B&B ruimtes. We kunnen de precieze cijfers niet uit de uitspraak halen, maar de uiteindelijk toegekende aftrek (in deze casus iets meer dan € 12.000) is in ieder geval een stuk meer dan de inspecteur in gedachten had.
NB: per 1 januari 2017 is het fictief rendement van box 3 gewijzigd. Zou deze zaak over 2017 gaan, dan moet dus met een ander percentage gerekend worden.
Heleen Elbert