Het afschaffen van de zogeheten doorsneepremie kost huidige pensioendeelnemers €60 miljard. Dat is minder dan eerder gedacht, blijkt uit nieuwe berekeningen van het Centraal Planbureau (CPB). Oorzaak is de lage rentestand.
‘Een meer actuarieel fair systeem waarbij premie en opbouw bij elkaar aansluiten, past bij een dynamische arbeidsmarkt en vergemakkelijkt in de toekomst maatwerk en keuze bij de inleg’, aldus het CPB. ‘Afschaffing van de doorsneesystematiek voorkomt dat deelnemers die maar een deel van hun werkzame leven aan de pensioenregeling deelnemen hierdoor onevenredig voordeel of nadeel ondervinden.’ Tegenover de kosten voor de bestaande pensioendeelnemers, staat een precies even groot voordeel voor nieuwe generaties, die nu nog (bijna) geen premie inleggen. Het afschaffen van de doorsneepremie leidt tot ‘een herverdeling’ tussen generaties aldus het CPB, ‘maar het totale effect over de generaties is nul’. Wie nu al pensioen krijgt, merkt niks.
Keuzevrijheid
De voorgenomen overgang naar een nieuw pensioenstelsel zonder doorsneesystematiek is gunstig voor toekomstige deelnemers, maar ongunstig voor de meeste bestaande deelnemers, schrijven schrijven het Centraal Planbureau en denktank Netspar vandaag in hun rapport ‘Overgangseffecten bij afschaffing doorsneesystematiek’. De doorsneesystematiek is ongunstig voor mensen die halverwege hun loopbaan zelfstandige worden en gaat niet goed samen met keuzevrijheid bij de inleg. Door de afschaffing van de doorsneesystematiek bouwen vooral deelnemers van rond de 45 jaar minder aanvullend pensioen op. Bij de huidige rentestand bedraagt dit nadeel maximaal 5,5% van het aanvullend pensioen. Bij een rente van 3% zou dit nadeel maximaal 9,5% bedragen, volgens het rapport.
Weinig premie, redelijk pensioen
De doorsneesystematiek stelde toenmalige oudere werkenden in staat om met relatief weinig premie toch een redelijk pensioen op te bouwen. ‘De daardoor ontstane impliciete schuld wordt tot op de dag van vandaag doorgerold naar nieuwe generaties’, aldus het planbureau. ”Het afschaffen van de doorsneesystematiek door de overstap op degressieve opbouw leidt tot aflossing van de impliciete schuld. Hierdoor is in de toekomst geen premie meer nodig om de impliciete schuld te financieren. Na de eenmalige aflossing van de impliciete schuld is dus minder premie nodig om
hetzelfde pensioenresultaat te bereiken. Voor huidige en toekomstige generaties opgeteld, is het saldo van de twee effecten in waarde nul. Het gaat uitsluitend om een andere verdeling van de impliciete schuld tussen huidige en toekomstige generaties. Voor de meeste huidige actieve deelnemers is de overgang nadelig, omdat zij niet langer profiteren van de gunstige verhouding tussen opbouw en premie in de tweede helft van hun loopbaan. Hier tegenover staat een even groot voordeel voor de jongste en de toekomstige deelnemers.’
Smeerolie
Op de nieuwe cijfers werd met smart gewacht. Ook door het kabinet, dat hoopt dat nieuwe, gunstiger cijfers kunnen dienen als smeerolie voor de moeizaam verlopende discussie over een nieuw pensioenstelsel. De Sociaal-Economische Raad (SER) werkt daar al maanden aan. De afschaffing van de doorsneepremie is daar een belangrijk onderdeel van het beoogde stelsel. De vakbonden ijveren binnen de SER voor compensatie van de kosten voor de bestaande deelnemers die dat meebrengt. Volgens de notitie gaan nieuwe generaties erop vooruit bij afschaffing van de doorsneepremie. Bij de doorsneepremie betalen jongeren mee aan de pensioenopbouw van ouderen. Het kabinet wil daar graag vanaf. Volgens het CPB is de verschuiving tussen generaties door het afschaffen van de doorsneesystematiek kleiner dan verondersteld.
AOW dempt
Afschaffen van de doorsneesystematiek gaat werkenden die nu inleggen voor hun pensioen volgens de nieuwe CPB-sommen €60 miljard kosten, uitgesmeerd tot 2065. Eerdere berekeningen kwamen erop uit dat een nieuw systeem huidige pensioendeelnemers €100 miljard zou kosten. Het meeste bloeden volgens de jongste informatie nog steeds de pensioendeelnemers die nu tussen de 35 en 50 jaar oud zijn. Hun aanvullend pensioen daalt met maximaal 5,5%, eerder was dat geraamd op 9,5%. Bij pensioenfondsen met veel jonge deelnemers is het effect groter dan bij fondsen met veel senioren. Als de AOW ook meegeteld wordt bij het pensioeninkomen, worden de effecten overigens gedempt.