Een brief aan de Belastingdienst met opgave van inkomsten en zonder vermelding van vermogen, volstaat niet als belastingaangifte. De Belastingdienst mag dan z’n eigen conclusies trekken en voor de belastingplichtige geldt omkering van de bewijslast.
Dit ondervond een koppige vrouw, die haar inkomsten in een brief meldde aan de fiscus. Ze beweerde geen aangiftebiljet te hebben ontvangen, net zo min als een herinnering en aanmaning. Daarom gaf ze het de fiscus op een briefje. De Inspecteur had de vrouw nog een laatste kans om het anders te doen, maar zij weigerde dat onder verwijzing naar haar eerdere brieven met daarin vermeld haar pensioeninkomen. In de brief stond niks over haar vermogen, terwijl de Belastingdienst toch over informatie beschikte dat ze bij twee banken €65.000 had gestald, vastgoed had met een waarde van om en nabij drie ton en ruim €3000 aan rente had ontvangen van een bank in België. Leuk geprobeerd, maar noch de Rechtbank, noch Hof Den Haag trapte erin. De vrouw had haar aangifte niet op de wettelijk voorgeschreven wijze gedaan en de inspecteur had haar vermogen redelijk ingeschat door uit te gaan van de beschikbare informatie en de WOZ-waarde van de panden. Daar bleef het bij, want met een stapje hoger, naar de Hoge Raad, kreeg de pensionada ook niet haar zin. Haar cassatieverzoek werd ongegrond verklaard.