Een afzonderlijke concernvennootschap mag het bedrag waarvoor zij hoofdelijk is aangesproken uit hoofde van een overeenkomst tot saldoverrekening tussen alle concernvennootschappen en de bank onder voorwaarden in aftrek brengen van de winst. Dat heeft Hof Den Bosch bepaald.
Een holdingvennootschap die 50% van de aandelen in meerdere concernvennootschappen had werd voor een bedrag van € 104.822 door de bank hoofdelijk aangesproken voor de aanzuivering van negatieve banksaldi van andere groepsvennootschappen. Belanghebbende stelde zich op het standpunt dat het bedrag waarvoor zij op grond van deze overeenkomst aansprakelijk is gesteld aftrekbaar is. In het verleden hadden de afzonderlijke vennootschappen een overeenkomst afgesloten met de bank op basis waarvan bedragen over en weer konden worden verrekend en over en weer hoofdelijke aansprakelijkheid bestond.
Buitengewone lasten
De holding bracht de € 104.822 in aftrek van haar winst als ‘overige buitengewone lasten’. De inspecteur weigerde de aftrek, omdat betaling van dat bedrag op grond van aandeelhoudersmotieven zou zijn gedaan. Hiertoe werd door de inspecteur verwezen naar een arrest van de Hoge Raad uit 2013 waarin sprake was van een kredietarrangement, waardoor op groepsniveau is geleend en een dergelijke aftrek werd geweigerd. Ook Rechtbank Zeeland-West-Brabant meende dat hier sprake was van een kredietarrangement.
Verrekening
Hof Den Bosch oordeelde in hoger beroep dat in deze kwestie geen sprake was van een kredietarrangement, maar van een overeenkomst tot verrekening van alle saldi van de concernvennootschappen bij de bank. Daarmee werd voorkomen dat het concern debetrente verschuldigd werd door een debetstand van een afzonderlijke concernvennootschap, terwijl deze gecompenseerd werd door een creditstand van een andere concernvennootschap. Over creditstanden werd ook rente vergoed. Anders dan bij een kredietarrangement waarbij door een concernvennootschap risico wordt gelopen, terwijl er voor haar geen direct voordeel aan is verbonden. Gelet hierop kon deze overeenkomst niet op één lijn worden gesteld met een kredietarrangement. Het hof oordeelde dat de fiscus de aftrek moest accepteren en verklaarde het hoger beroep van de BV gegrond.