De Hoge Raad heeft in een recente uitspraak geoordeeld dat het gebruik van een recreatiewoning bepalend is voor de vraag of er voor de OZB sprake is van een woning. Of er ook sprake is van een bestemming als woning is niet relevant.
De zaak draait om een eigenaar van een vakantiepark in Valkenswaard met 40 zogeheten comforthomes en chalets, 86 stacaravans en een kampeerterrein. Het terrein heeft een restaurant, een indoorspeeltuin, een recreatieruimte, een zwembad met was- en kleedruimte, sanitaire ruimtes, een kinderboerderij, spel- en sportvoorzieningen, parkwegen, parkeerterreinen en een stuk bosgrond. Het vakantiepark is aangemerkt als één onroerende zaak.
De heffingsambtenaar is er bij het opleggen van de aanslagen onroerendezaakbelastingen van uitgegaan dat het park niet in hoofdzaak tot woning dient en heeft aan de eigenaar aanslagen opgelegd. De eigenaar stapt naar de rechter. Die oordeelt dat de aanslag moet worden verlaagd. Maar de vraag blijft openstaan of het park al dan niet in hoofdzaak tot woning dient op grond van de Gemeentewet.
Park volledig beschouwd als woning
Die vraag komt voor bij het gerechtshof Den Bosch. Dat oordeelt in maart vorig jaar dat de recreatiewoningen naar aard en inrichting zowel bestemd als geschikt zijn om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen en daarom aan te merken zijn als woning. De waarde van de onroerende zaak is daarom voor meer dan 81,9% toe te rekenen aan woondoeleinden, zodat het park in hoofdzaak tot woning dient. Daarbij zijn de overige voorzieningen met uitzondering van de parkeerterreinen en parkwegen als niet-woondelen aangemerkt. Het stuk bosgrond is buiten beschouwing gebleven. De aanslag die de eigenaar als gebruiker opgelegd heeft gekregen, is door het hof vernietigd. De aanslag die hij in zijn hoedanigheid van eigenaar opgelegd heeft gekregen, is verminderd en herberekend naar het tarief voor woningen.
Gebruik of bestemming maatgevend?
Burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard gaan in cassatie bij de Hoge Raad. Zij vinden dat het hof ten onrechte maatgevend heeft geacht of de recreatiewoningen geschikt zijn om te worden gebruikt als woning. Beslissend zou volgens hen moeten zijn of de recreatiewoningen bestemd zijn om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen.
De Hoge Raad is het daar niet mee eens. Het geschiktheidscriterium is van toepassing bij de beantwoording van de vraag of een opstal als woning moet worden aangemerkt. Het bestemmingscriterium moet worden gehanteerd bij de – in dit geval niet aan de orde zijnde – aanwijzing van woongedeelten van een opstal die als geheel niet als woning kan worden aangemerkt.
Dienstbaarheid voorzieningen
Een ander bezwaar is dat het vakantiepark in hoofdzaak niet tot woning dient. De Hoge Raad stelt voorop dat de wezenlijke functie van vakantieparken is gelegen in het aanbieden van recreatiewoningen en kampeerplaatsen. “Voor dergelijke onroerende zaken geldt dat voorzieningen op het park die tot doel hebben het park als geheel bruikbaar en/of aantrekkelijk(er) te maken voor de gebruikers ervan, als regel dienstbaar zijn aan zowel de recreatiewoningen als het kampeerterrein. Als regel kan worden aangenomen dat de mate waarin dergelijke voorzieningen dienstbaar zijn aan de recreatiewoningen en het kampeerterrein moet worden vastgesteld naar rato van de waarden van die woningen en dat terrein.” Grond of voorzieningen die direct dienstbaar zijn aan recreatiebungalows of kampeerterrein, moeten dezelfde kwalificatie krijgen als aan de bungalows of het kampeerterrein. “Daarvan is bijvoorbeeld sprake bij de ondergrond en, in dit geval, uitsluitend aan het kampeerterrein dienstbare, sanitaire voorzieningen.”
Verhouding woningwaarde en terreinwaarde
Hoewel het hof in zijn uitspraak andere uitgangspunten heeft gehanteerd, ziet de Hoge Raad geen reden om op dat punt een andere uitspraak te doen. De ingebrachte stukken geven daartoe geen aanleiding, vindt het hoogste rechtscollege. “Daarom moet ervan worden uitgegaan dat de mate waarin de centrumvoorzieningen en de overige grond dienstbaar zijn aan de recreatiewoningen en het kampeerterrein, moet worden bepaald naar rato van de waarde van die woningen en dat terrein. Als gevolg daarvan is voor de beoordeling of de onroerende zaak […] in hoofdzaak dient tot woning, beslissend wat de verhouding is tussen (i) de waarde van de recreatiewoningen inclusief de direct daaraan toe te rekenen grond en (ii) de waarde van het kampeerterrein inclusief de direct daaraan toe te rekenen grond en sanitaire voorzieningen.”
Volgens de Hoge Raad is duidelijk dat de waarde van de recreatiewoningen inclusief de direct daaraan toe te rekenen grond meer dan 70% uitmaakt van de totale waarde van het vakantiepark. “Het Hof heeft daarom, hoewel het onjuiste uitgangspunten heeft gehanteerd, terecht geoordeeld dat de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient.”
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Hoge Raad, 5 januari 2018, nr. 17/02317