Gemeenten krijgen (regelmatig) te maken met afnemers die niet betalen of niet willen betalen voor door de gemeente verleende diensten of geleverde goederen. De vordering van de gemeente is (gedeeltelijk) oninbaar. De niet betaalde vorderingen van de gemeente kunnen zaken van eenvoudige aard betreffen zoals het gebruik van een gymnastiekzaal of het ophalen van bedrijfsafval.
Soms wordt een vordering niet betaald omdat ter zake een (juridisch) geschil bestaat tussen de gemeente en de afnemer. De gemeente heeft geen btw ontvangen maar (doorgaans) wel btw voldaan aan de Belastingdienst. Onder voorwaarden krijgt de gemeente de btw die is voldaan aan de Belastingdienst terug van de Belastingdienst. Hoe werkt de regeling inzake teruggaaf van btw ingevolge oninbare vorderingen en wat is een praktische handelwijze?
Oninbaarheid
De gemeente kan de btw die aan de Belastingdienst is voldaan en niet is ontvangen van de debiteur terugvragen bij de Belastingdienst. De gemeente kan de btw terugvragen bij de Belastingdienst zodra zeker is dat de vordering (gedeeltelijk) oninbaar is.
De vordering wordt vanaf 1 januari 2017 ingevolge de Fiscale vereenvoudigingswet 2017 in ieder geval als oninbaar aangemerkt uiterlijk één jaar na het verstrijken van de uiterste betaaldatum die tussen de gemeente en de ontvanger van de factuur is overeengekomen. Als geen betalingstermijn is vastgelegd, dan geldt de wettelijke betalingstermijn van 30 dagen na ontvangst van de factuur.
De gemeente kan in de btw-maanaangifte januari 2018 of de btw-aangifte eerste kwartaal 2018 de btw terugvragen van een vordering waarvan de opeisbaarheid tenminste één jaar is verstreken. Wanneer de oninbaarheid van deze vordering in de loop van 2017 op een andere wijze is komen vast te staan, ontstaat uiteraard al op dat moment het recht op teruggaaf.
Als de oninbaarheid vóór 1 januari 2017 is ontstaan dan moet de gemeente volgens de website van de Belastingdienst per afzonderlijke brief bij de belastinginspecteur verzoeken om teruggaaf.
Hoe moet worden teruggevraagd?
De gemeente kan het terug te vragen bedrag aan btw opnemen als aftrekbare voorbelasting (vraag 5b van de btw-aangifte) of als negatieve omzet met het daarbij behorende negatieve bedrag aan btw (vraag 1a of 1b van de btw-aangifte).
Alsnog ontvangen betaling ná teruggaaf btw
De gemeente kan een vordering door de fictie als oninbaar aanmerken terwijl de vordering later geheel of gedeeltelijk alsnog wordt betaald. Heeft de gemeente btw teruggevraagd omdat de vordering bijvoorbeeld door de fictie oninbaar is dan moet de gemeente btw voldoen voor zover alsnog later betaling wordt ontvangen. De gemeente moet btw voldoen in het aangifte tijdvak waarin de betaling is ontvangen.
Gemeentelijke praktijk
Met ingang van 1 januari 2017 is de fictie van de oninbaarheid ingevoerd. De vordering wordt vanaf 1 januari 2017 in ieder geval als oninbaar aangemerkt uiterlijk één jaar na het verstrijken van de uiterste betaaldatum die tussen de gemeente en de ontvanger van de factuur is overeengekomen. Wordt later alsnog een gehele of gedeeltelijke betaling van de vordering ontvangen dan moet de gemeente weer btw voldoen.
De regeling heeft tot gevolg dat de gemeente bij toepassing van de regeling de btw op oninbare vordering moeten gaan monitoren hetgeen tot extra administratieve lasten leidt.
Vanuit administratief oogpunt lijkt het bij geringe (eenvoudige) vorderingen praktisch om de fictie niet toe te passen en een vordering als oninbaar te beschouwen als de vordering ook daadwerkelijk oninbaar is. Artikel 29, lid 2 van de Wet op de omzetbelasting geeft gemeenten de beoordelingsvrijheid om de fictie van oninbaarheid niet toe te passen.
Dit bericht is opgesteld door de redactie van Taxnavigator.