Een meevallertje voor een inlandterminal aan het Twentekanaal in Hengelo. De hoogte van door de heffingsambtenaar opgelegd havengeld moet op basis van de daadwerkelijke diepgang van een schip worden berekend en niet op basis van de vooraf in de zogeheten meetbrief vastgelegde maximale diepgang, oordeelt de Rechtbank Overijssel.
Het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente sloeg de terminal in 2017 voor 7.439,22 euro aan voor havengeld over het hele jaar, vanwege meerdere bezoeken van een binnenvaartschip. Volgens het bedrijf dat de inlandterminal exploiteert was die aanslag echter berekend op basis van een verkeerde grondslag. Op grond van de verordening Havengelden 2017 berekende de heffingsambtenaar het havengeld met behulp van gegevens uit de meetbrief van de binnenvaartschipper. Bij die berekening was rekening gehouden met een diepgang van het schip van 2,80 meter.
Daadwerkelijke diepgang leidend
De terminal, waar goederen veelal in zeecontainers worden overgeslagen voor verder vervoer naar het achterland, ging tegen die aanslag in beroep. Op de Twentekanalen en in de Twentse haven mag het schip namelijk maar met een maximale diepgang van 2,20 meter varen. Volgens de heffingsambtenaar doet dat voor de berekening van het havengeld niet ter zake, maar de rechtbank Overijssel gaat daar niet in mee. Voor de berekening van havengeld is wel degelijk de daadwerkelijke waterverplaatsing leidend en niet de in de meetbrief vooraf berekende waterverplaatsing. ‘Uit de omstandigheid dat de verordening een maximum tarief en een minimum tarief noemt, kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat de grondslag van de heffing wordt gevormd door de feitelijke, daadwerkelijke waterverplaatsing van het vaartuig. Dat past ook het beste bij de ratio van deze heffing, waarbij de kosten van onderhoud en beheer van havens en vaarwegen worden verhaald op de gebruikers, naar de mate van het feitelijke gebruik.’
Uitspraak: ECLI:NL:RBOVE:2018:3095