De Belastingdienst mag de mkb-winstvrijstelling ook toepassen in verliessituaties. Dat is geen schending van het Europese verdrag ter bescherming van de rechten van de mens, zo oordeelt het gerechtshof Amsterdam.
Een belastingplichtige met een eenmanszaak meldt in de aangifte inkomstenbelasting 2012 een winst uit onderneming van € -8.888. Daarop is door de Belastingdienst de mkb-winstvrijstelling van 12% toegepast.
Daartegen maakt de ondernemer bezwaar: “Negatieve ondernemersaftrek is opgeteld bij negatieve winst uit onderneming zodat het saldo fiscalewinstberekening te hoog uitvalt. Normaal wordt de mkb-winstvrijstelling afgetrokken van de winst uit onderneming zodat belastbare winst uit onderneming lager uitvalt. Omdat bij mij de mkb-winstvrijstelling opgeteld is bij de winst uit onderneming valt mijn belastbare winst uit onderneming (…) te hoog uit. (…).”
Gelijkheidsbeginsel
De rechtbank stelt hem in het ongelijk, waarna de zaak voor het gerechtshof Amsterdam komt. Het hof moet de vraag beantwoorden of het onverkort toepassen van de mkb-winstvrijstelling bij een verlies uit onderneming in strijd is met het gelijkheidsbeginsel van artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 1 van het Twaalfde Protocol (TP) bij het EVRM. Daarnaast stelt de ondernemer dat de belastingdienst niet bevoegd is een aanslag op te leggen omdat met het geïnde belastinggeld terrorisme en internationale misdrijven worden gefinancierd. Hij verwijst daarvoor naar eigen onderzoek.
Het hof vindt dat de bevindingen van de man niet afdoen aan de bevoegdheid om belastingaanslagen op te leggen. “Het is niet aan de rechter om zich over de aan de inspecteur (wettelijk) toebedeelde bevoegdheid om belastingaanslagen op te leggen uit te spreken.” Uitstel van de zitting om nader onderzoek te doen, is dan ook niet aan de orde.
Ruime beoordelingsvrijheid
Over de winstvrijstelling oordeelt het hof dat de genoemde artikelen van het EVRM niet iedere discriminatie verbieden, maar alleen die discriminatie waarvoor een redelijke en objectieve rechtvaardiging ontbreekt. “Opmerking verdient daarbij dat op fiscaal gebied aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden van de vraag of gevallen voor de toepassing van de bedoelde verdragsbepalingen als gelijk moeten worden beschouwd, en in het bevestigende geval, of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen.” Over het algemeen moet het oordeel van de wetgever worden gevolgd als het niet gaat om onderscheid op basis van aangeboren kenmerken van een persoon, zoals geslacht, ras en etnische afkomst.
Verlies niet tegen hoger tarief vergelden
Het hof verwijst naar het oordeel van de rechtbank, die zich baseert op Kamerstukken uit 2006, waarin toenmalig staatssecretaris Wijn opmerkte: “De mkb-winstvrijstelling is […] ook van toepassing in geval van verlies. Dit is ook nodig om te bereiken dat het effect van de vrijstelling overeenkomt met dat van een verlaging van de tarieven. Het niet toepassen van de mkb-winstvrijstelling in verliessituaties zou namelijk materieel neerkomen op een gedifferentieerd tariefsysteem, waarbij verliezen (materieel) tegen hogere tarieven (maximaal 52%) worden vergolden, dan de tarieven waartegen winsten kunnen worden belast.”
Niet van redelijke grond ontbloot
Het Hof sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat de wetgever een redelijke rechtvaardiging heeft voor de beperking van te verrekenen verliezen met het uitgangspunt dat ondernemers, ongeacht het verloop van de resultaten van hun ondernemingen, in gelijke mate moeten worden belast. “Daaraan voegt het hof nog toe dat naar zijn oordeel niet gezegd kan worden dat het bij toepassing van de mkb-winstvrijstelling gemaakte onderscheid tussen verlies- en winstsituaties […] evident van redelijke grond is ontbloot.”