Een man die naast zijn BV nog actief claimde te zijn met een eenmanszaak, heeft voor het gerechtshof niet kunnen aantonen dat hij recht had op de bijbehorende ondernemersaftrek. Er is geen bewijs van zijn werkzaamheden.
Een man met een eenmanszaak (een managementadviesbureau) draagt die zaak in 2012 over aan een door hem opgerichte BV. De eenmanszaak wordt uitgeschreven. Over 2012 geeft de man een voor de BTW belaste omzet van € 177.849 op; de BV heeft een jaar later een belaste omzet van € 165.400.
In 2014 doet de man aangifte voor de IB/PVV over 2012. Hij geeft onder meer winst uit onderneming op en claimt ondernemersfaciliteiten. Volgens de verlies- en winstrekening bedraagt zijn omzet € 147.854 en de winst (voor aftrek ondernemersfaciliteiten) € 133.246. Wel is er sprake van een negatief ondernemingsvermogen, vragen over staking van de onderneming zijn niet ingevuld. Er is een oudedagsreserve van € 11.882.
Datzelfde jaar doet de man de IB-aangifte over 2013. Die komt uit op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 98.901. Van de BV is € 131.266 loon ontvangen. Hij maakt opnieuw gebruik van de ondernemersaftrek. Als belastbare winst is een bedrag van € 8.087 opgenomen: het saldo van zelfstandigenaftrek, startersaftrek en MKB-winstvrijstelling. Op de balans verschijnt opnieuw een negatief eigen vermogen van € 27.853 en de ongewijzigde oudedagsreserve. Omzet, kosten en winst komen uit op nul.
Navordering en bezwaar
De Belastingdienst legt in 2015 een naheffingsaanslag op: de oudedagsreserve voor 2012 moet wegens staking van de onderneming tot de winst worden gerekend en voor 2013 bestaat geen recht op ondernemersfaciliteiten. De man maakt bezwaar, maar dat wordt door de rechter afgewezen. Voor het gerechtshof in Arnhem betoogt hij dat hij naast zijn activiteiten voor de BV nog andere activiteiten is blijven verrichten. Omdat het gaat om langer lopende opdrachten, is het mogelijk dat er langere tijd niet wordt gefactureerd, zo stelt hij. Veel tijd is gaan zitten in netwerk- en relatiebeheer en acquisitie van nieuwe opdrachten, luidt daarnaast zijn argument. Pas in 2015 is hij gestopt met zijn eenmanszaak.
Gewijzigde verklaring
Maar het hof vindt niet aannemelijk dat hij na 2012 nog zelfstandig actief is geweest. Daartoe is alleen al de opmerking van de man bij de rechtbank dat hij er voor de oprichting van de BV mee was gestopt, voldoende. Zijn gewijzigde verklaring voor het hof onderbouwt hij niet met dossiers, correspondentie, urenregistratie of een agenda. ‘De omstandigheid dat in de jaren 2013 tot en met 2015 in het geheel geen omzet is gerealiseerd en dat – kennelijk – evenmin kosten zijn gemaakt, duidt eveneens op het ontbreken van activiteiten.’ Tot slot heeft hij ook niet kunnen aangeven wanneer hij facturen heeft verstuurd. De conclusie luidt daarom dat hij zijn onderneming aan het einde van het jaar 2012 volledig heeft gestaakt. Daarmee eindigde ook het recht op de ondernemersaftrek. De oudedagsreserve is terecht tot de winst van de man gerekend.
Wel stakingsaftrek
Maar hij heeft, anders dan de fiscus stelt, recht op toepassing van de volledige stakingsaftrek van € 3.630. Er is namelijk geen bewijs van het eerder genieten van die stakingsaftrek. Het hof gaat voorbij aan het argument dat de stakingsaftrek verminderd moet worden met bij de staking gerealiseerde goodwill of stille reserves.
Voor 2013 kan de man, gezien voorgaand oordeel, evenmin recht doen gelden op zelfstandigenaftrek en startersaftrek.