Een paardenhandelaar die de Belastingdienst en de FIOD achter zich aan heeft vanwege onjuiste aangiftes IB en OB heeft zonder succes een kort geding aangespannen tegen het accountantskantoor dat de aangiften verzorgde. De paardenhandelaar eiste een voorschot op de reeds geleden schade van een kwart miljoen euro, omdat hij naar eigen zeggen in acute liquiditeitsproblemen terecht is gekomen omdat ABN Amro zijn krediet niet meer verstrekt vanwege het strafrechtelijk onderzoek, de Belastingdienst € 131.000,00 vasthoudt en hij de facturen van een andere accountant moet betalen. De voorzieningenrechter vindt echter dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat op dit moment sprake is van onverwijlde spoed die een onmiddellijke voorziening vereist.
De paardenhandelaar daagde het accountantskantoor en de AA die de administratie inclusief belastingaangiftes voor hem verzorgde. De Belastingdienst is een boekenonderzoek gestart naar de aangifte inkomstenbelasting over 2011, blijkt uit de uitspraak van de Rechtbank Overijssel. De AA heeft daarna in januari 2016 een gecorrigeerde aangifte inkomstenbelasting 2011 aan de Belastingdienst overgelegd.
Strafrechtelijk onderzoek
De FIOD heeft vervolgens op 9 november 2017 een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar zowel de paardenhandelaar als het accountantskantoor. De administratie van de paardenhandelaar is overgenomen door een ander accountantskantoor, dat de aangifte inkomstenbelasting over 2011 en 2012 opnieuw heeft berekend. In 2018 heeft de handelaar het eerste accountantskantoor aansprakelijk gesteld, maar dat wees de aansprakelijkheid af.
Kort geding
De paardenhandelaar vorderde onlangs via kort geding de gedaagden (het kantoor en de AA) hoofdelijk te veroordelen een voorschot op de reeds geleden schade aan hem te voldoen van € 250.000,- Daaraan ten grondslag legde hij dat de gedaagde tekort is geschoten in zijn rol als accountantadministratieconsulent en daardoor in strijd heeft gehandeld met de op hem rustende zorgplicht. Het accountantskantoor zou de paardenhandelaar onjuist hebben geadviseerd en op onjuiste wijze administratie hebben gevoerd en onjuiste aangifte Inkomstenbelasting (IB) en Omzetbelasting (OB) hebben gedaan bij de belastingdienst over de jaren vanaf 2011. Daarnaast heeft het kantoor volgens de handelaar nagelaten Intra Communautaire Prestaties aangiftes te doen en heeft het over de jaren 2011 en 2012 opzettelijk onjuiste aangiftes IB en OB gedaan. Daardoor zouden de gedaagden niet gehandeld hebben op basis van de fundamentele beginselen van integriteit, deskundigheid en zorgvuldigheid. Het kantoor/de AA heeft als beroepsbeoefenaar niet de zorgvuldigheid betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht en is op grond daarvan aansprakelijk voor de door de paardenhandelaar geleden schade, werd aangevoerd.
Uitspraak: geen onderbouwing
De voorzieningenrechter wees de vordering echter af. De paardenhandelaar voerde ten aanzien van de spoedeisendheid aan dat hij naar eigen zeggen in acute liquiditeitsproblemen terecht is gekomen omdat ABN Amro zijn krediet niet meer verstrekt vanwege het strafrechtelijk onderzoek, de Belastingdienst € 131.000,00 vasthoudt en hij de facturen van een andere accountant moet betalen. Het kantoor betwistte dat sprake is van liquiditeitsproblemen. De voorzieningenrechter overweegt dat de handelaar zijn stelling dat de bank zijn krediet niet langer verstrekt, met geen enkel stuk heeft onderbouwd. Ook voor het overige heeft hij niet met stukken onderbouwd dat hij liquiditeitsproblemen heeft. Van liquiditeitsproblemen is derhalve niet gebleken. Dit betekent dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat op dit moment sprake is van onverwijlde spoed die een onmiddellijke voorziening vereist, oordeelt de rechter.
Daar komt bij dat het gevorderde voorschotbedrag van € 250.000,00 voor een groot deel (lees: € 235.091,25 exclusief btw) betrekking heeft op de facturen van het tweede accountantskantoor. Dat de handelaar deze facturen moet betalen, wil de voorzieningenrechter wel aannemen, maar dat deze facturen voor rekening van de gedaagden moeten komen, valt in dit kort geding niet met enige zekerheid te zeggen. De paardenhandelaar legt weliswaar aan zijn vordering ten grondslag dat het accountantskantoor tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, maar de facturen van het tweede accountantskantoor kunnen naar het oordeel van de rechter niet één op één gezien worden als schade als gevolg van het (mogelijk) tekortschieten van het eerste accountantskantoor.
Ook het tekortschieten van het accountantskantoor is in dit stadium nog geheel niet aannemelijk, oordeelt de rechter. Weliswaar heeft de paardenhandelaar gesteld dat het accountantskantoor tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, maar wat de aard en inhoud is van die overeenkomst is op dit moment in het geheel nog niet duidelijk. Volgens de paardenhandelaar deed het accountantskantoor zijn volledige administratie, maar dit wordt door het accountantskantoor betwist. Volgens het accountantskantoor was er voor wat betreft de jaarstukken alleen sprake van een samenstellingsopdracht. Het accountantskantoor heeft in dit verband nog aangevoerd dat voor de verrichte werkzaamheden slechts facturen voor ongeveer € 5.500,00 per jaar aan de paardenhandelaar zijn gestuurd en dat deze facturen in geen verhouding staan tot de door het tweede accountantskantoor verzonden facturen van € 235.091,25.
Nu partijen verschillen van mening over de aard van de opdracht en er door geen van beide partijen enige onderbouwing is gegeven, zijn er nu teveel onduidelijkheden om tot een oordeel te kunnen komen, spreekt de rechter uit. Om vast te kunnen stellen of inderdaad sprake is van een tekortkoming aan de zijde van het accountantskantoor dient (nader) bewijs te worden geleverd of dient mogelijk een deskundige te worden ingeschakeld. Hiervoor heeft echter te gelden dat het kort geding zich niet leent voor bewijsvoering of deskundigenbewijs, stelt de rechter. In het kader van dit kort geding heeft de paardenhandelaar dan ook het bestaan en de hoogte van de vordering niet in voldoende mate aannemelijk gemaakt. Dit betekent dat de voorzieningenrechter niet tot het oordeel kan komen dat het accountantskantoor aan de paardenhandelaar een voorschot van € 250.000,00 moet voldoen. Daar komt bij dat toewijzing van de vordering tot betaling van een voorschot ingrijpende gevolgen heeft voor het accountantskantoor. Dit alles brengt met zich dat de vordering wordt afgewezen.