Een AA die met een ondernemer naast een uurtarief ook een succes fee overeenkwam voor het doen van een verzoek tot toepassing van de inkeerregeling bij de Belastingdienst heeft niet onderkend dat die afspraak een bedreiging kan zijn voor het zich houden aan de fundamentele beginselen, in het bijzonder de objectiviteit. Dat oordeelt de accountantskamer, die meer tekortkomingen van de AA rond de overeenkomst constateert. Omdat de AA in strijd met meerdere fundamentele beginselen heeft gehandeld en op de zitting geen blijk heeft gegeven van inzicht in zijn handelen, in deze beginselen en de bedreigingen daarvan vindt de tuchtrechter een doorhaling van een maand passend.
Uitspraak: 19-659 AA
Inkeerregeling
De AA had meer dan 15 jaar een ondernemer als klant waarvoor hij de jaarrekeningen samenstelde. In december 2017 deed een belastingadviseur die ook werk uitvoerde voor de ondernemer een melding vrijwillige verbetering van verzwegen (buitenlandse) inkomsten en/of vermogen bij de Belastingdienst namens de ondernemer. De AA zou de ondernemer vervolgens gaan vertegenwoordigen tegenover de Belastingdienst. Voor de werkzaamheden die daarmee verband hielden kwamen de AA en de ondernemer naast een uurtarief een succes fee overeen. Als uit de onderhandelingen met de fiscus zou komen dat de inkomstenbelasting en daarover te heffen boete in verband met de inkeerregeling minder dan 312.000 euro zou bedragen zou de AA buiten zijn gefactureerde uren een succes fee rekenen van 15 % excl. BTW van dat verschil.
Op 24 april 2018 deed de AA namens de ondernemer het verzoek tot toepassing van de inkeerregeling bij de Belastingdienst, waarbij aangifte is gedaan van te belasten inkomsten in box 3 over de jaren 2008 tot en met 2016. De Belastingdienst legde vervolgens door middel van een vaststellingsovereenkomst een aanslag op aan de ondernemer van 40.660 euro. Het accountantskantoor van de AA stuurde eind 2018 een declaratie voor de succes fee aan de ondernemer van 49.248,21 euro incl. BTW (40.701 euro excl. BTW).
De ondernemer liet de AA weten het niet eens te zijn met de declaratie. Omdat hij de declaratie niet betaalde dagvaardde het accountantskantoor de ondernemer. Het accountantskantoor vorderde naast de betaling van de eerdere declaratie ook de betaling van een aanvullende succes fee van 26.048,88 euro omdat het buitenlandse tegoed van de ondernemer 438.000 euro bleek te bedragen, waardoor sprake zou zijn van een hoger resultaat.
Bedreiging objectiviteit
De ondernemer stapte daarop naar de Accountantskamer en verweet daar de AA dat hij met hem onder een valse voorstelling van zaken een resultaatafhankelijke beloning was overeengekomen. De tuchtrechter overweegt vervolgens dat een accountant die naast een vergoeding gebaseerd op de bestede uren een succes fee met zijn cliënt wil overeenkomen, zich ervan bewust dient te zijn dat een dergelijke afspraak een bedreiging kan zijn voor het zich houden aan een of meer fundamentele beginselen als bedoeld in de VGBA, in het bijzonder die van de objectiviteit. Door het overeenkomen van een succes fee krijgt de accountant immers ook zelf belang bij de uitkomst van zijn werkzaamheden. In het geval van de AA bestond dit belang uit een zo laag mogelijke naheffing en boete, wat mee zou kunnen brengen dat hij ongepast zou kunnen worden beïnvloed ten aanzien van de wijze van rapporteren aan de Belastingdienst, bijvoorbeeld door aangifte te doen in een andere dan de meest geëigende box. Het is de Accountantskamer niet gebleken dat de AA zich dit heeft gerealiseerd. Weliswaar heeft een belastingadviseur bij de aangifte op de achtergrond meegekeken, maar dit kan niet als een afdoende maatregel om de bedreiging tegen te gaan worden beschouwd. Deze maatregel is bovendien niet vastgelegd en uit de verklaring van de AA op de zitting volgt ook niet dat de belastingadviseur heeft meegekeken om de objectiviteit van de AA te waarborgen. Conclusie is dan ook dat de AA ten onrechte geen bedreiging voor zijn objectiviteit heeft geïdentificeerd en geen afdoende maatregel heeft getroffen, waardoor hij in strijd met artikel 21 van de VGBA heeft gehandeld. Hij heeft daarmee eveneens het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid (artikel 2 onder d VGBA) geschonden, spreekt de Accountantskamer uit.
Geen onderzoek en inschatting kansen vooraf
Ook anderszins heeft de AA het beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid geschonden. Hij heeft immers nagelaten om vóór het overeenkomen van de succes fee met voldoende diepgang de hoogte en herkomst van het aan te geven vermogen te onderzoeken en een reële inschatting te maken van de kansen op een lage naheffing zonder boete respectievelijk de risico’s op een hoge naheffing met boete. Daardoor kan niet objectief worden vastgesteld in welke gevallen sprake is van een “succes” als gevolg van de werkzaamheden van de AA. Daarbij neemt de Accountantskamer in aanmerking dat de AA bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer (artikel 7:401 van het Burgerlijk Wetboek (BW)) in acht moet nemen, wat in dit geval meebracht dat hij de ondernemer als zijn opdrachtgever volledig diende te informeren over de voor- en nadelen van de overeenkomst en zich ervan had moeten vergewissen dat de ondernemer de implicaties van de afspraak begreep.
Negatief scenario geschetst: niet eerlijk en oprecht gehandeld
Hoewel geen aanknopingspunten voor het doen van aangifte in box 1 waren gebleken, heeft de AA bovendien bij het overeenkomen van de succes fee aan de ondernemer voorgehouden dat er een reële kans bestond dat een (op box 1 gebaseerde) aanslag van € 312.000 (inclusief een boete van 100%) zou worden opgelegd en dat een lagere aanslag zeer aanzienlijke inspanningen van de AA zou vergen. Voor de bepaling van de hoogte van de succes fee is daarmee uitgegaan van een zeer negatief scenario (belasting in box 1) met als gevolg dat enkel wanneer dat scenario zich (los van zijn inspanningen) niet zou voordoen, sprake was van ‘succes’ en een aanspraak op de navenante beloning voor dat succes. Daarmee heeft de AA impliciet als aanvaardbaar beschouwd dat hij excessief zou declareren, terwijl hijzelf geen enkel financieel risico liep. Hij had immers naast de succes fee ook aanspraak op vergoeding van de door hem aan de zaak bestede tijd. Aldus heeft de AA volgens de Accountantskamer niet eerlijk en oprecht gehandeld en misbruik gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen, wat schending van het fundamenteel beginsel van integriteit (artikel 2 sub b juncto artikel 6 van de VGBA) oplevert. Dat de ondernemer op financieel gebied niet naïef zou zijn en dat hij twee weken over de overeenkomst heeft kunnen nadenken, doet daar niet aan toe of af en leidt niet tot een ander oordeel. De ondernemer mocht ervan uitgaan dat de AA hem juist en volledig zou informeren. Dit klemt te meer daar de AA jarenlang een vertrouwenspersoon voor de ondernemer is geweest, spreekt de tuchtrechter uit.
Maatregel
De klacht moet daarom gegrond worden verklaard. De accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van tijdelijke doorhaling in de registers passend en geboden en wel voor de duur van één maand. Daarbij heeft de accountantskamer er mede op gelet dat de AA in strijd met meerdere fundamentele beginselen heeft gehandeld en dat betrokkene op de zitting geen blijk heeft gegeven van inzicht in zijn handelen, in deze beginselen en de bedreigingen daarvan.