Als een vereniging of stichting vennootschapsbelastingplichtig is, is er sprake van een vrijstelling vennootschapsbelasting in een verliesjaar. In dat geval is oplettendheid geboden. Dat verlies wordt niet automatisch bij beschikking vastgesteld, zo blijkt uit een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 juni 2021.
Artikel 6 Wet Vpb 1969 regelt dat verenigingen en stichtingen die vennootschapsbelastingplichtig zijn worden vrijgesteld van vennootschapsbelastingheffing, als zij in een jaar maximaal € 15.000 winst maken (eerste winstgrens). Dan wel als in het jaar en daaraan voorafgaande vier jaren in totaal maximaal € 75.000 winst is gemaakt (tweede winstgrens). Waarbij verliesjaren voor nul meetellen. De gedachte hierachter is dat verenigingen en stichtingen die weinig winst maken de administratieve last wordt bespaard om aangifte vennootschapsbelasting te doen. De vereniging of stichting wordt hierbij wel in de gelegenheid gesteld commerciële activiteiten van beperkte omvang te ontwikkelen. Voor verenigingen en stichtingen met beperkte inkomsten zal deze winstgrens veelal voldoende zijn. Verenigingen en stichtingen die tijdelijk verlies leiden, maar waar in de toekomst zicht is op winsten hoger dan € 15.000, zullen moeten beslissen of ze de verliezen bij beschikking willen laten vaststellen.
In de casus van de rechtbank Noord-Holland had de stichting aangiften vennootschapsbelasting ingediend met verliezen over de jaren 2014 (€ 83.000) en 2015 (€ 59.000). Bij het indienen van de aangifte vennootschapsbelasting 2016 bedroeg de winst € 218.000. Belanghebbende wenste de winst te verrekenen met de verliezen uit de jaren 2014 en 2015. De Belastingdienst stond de verrekening niet toe, omdat voor de jaren 2014 en 2015 nihil beschikkingen waren opgelegd. De verliezen waren dus niet bij beschikking vastgesteld en er was geen bezwaar aangetekend tegen de nihil beschikkingen. Daarom konden de verliezen niet verrekend worden.
Als verliezen niet bij beschikking worden vastgesteld nadat de aangifte is ingediend, kunnen deze op een later moment niet alsnog bij beschikking worden vastgesteld, zo blijkt uit deze uitspraak. Voor verenigingen en stichtingen die jaarlijks een verlies lijden en daarom geen aangifte doen, is deze uitspraak een aandachtspunt. Het kan de mogelijkheid om de verliezen op een later moment alsnog bij beschikking te laten vaststellen beperken, zo verwacht ik. Verliesbeschikkingen zullen binnen de wettelijke termijn moeten worden vastgesteld, het zal niet mogelijk zijn om op een later moment buiten de wettelijke termijn de verliezen alsnog bij beschikking te laten vaststellen.
Als een stichting of vereniging verlies lijdt, is het van belang om tijdig te verzoeken om als vennootschapsbelastingplichtige te worden aangemerkt. Hiervoor wordt een beroep gedaan op artikel 6, lid 3 Wet Vpb 1969. In dat geval is voor een periode van minimaal vijf jaar sprake van vennootschapsbelastingplicht. Verliezen worden dan bij beschikking vastgesteld. Na die periode van vijf jaar kan de vennootschapsbelastingplicht op verzoek weer eindigen, of er gaat een nieuwe periode van vijf jaar lopen.
Voor de aangiften vennootschapsbelasting tot en met het jaar 2016 moest binnen 6 maanden na afloop van het boekjaar voor vennootschapsbelastingplicht zijn geopteerd. Vanaf 1 januari 2017 geldt dat uiterlijk gelijktijdig met het indienen van de aangifte vennootschapsbelasting geopteerd moet worden voor vennootschapsbelastingplicht, als de verliezen bij beschikking moeten worden vastgesteld. De termijn is verlengd omdat in de praktijk bleek dat 6 maanden te kort was. De staatssecretaris van Financiën stelt zich op het standpunt dat uiterlijk bij het indienen van de aangifte vennootschapsbelasting geopteerd moet zijn voor vennootschapsbelastingplicht, wil men het verlies dat uit de aangifte blijkt bij beschikking laten vaststellen. De vraag is of dit standpunt niet te streng is en of ook niet in de bezwaarfase tegen de nihilbeschikking alsnog dat verzoek gedaan kan worden. Om geen risico te lopen geef ik in overweging om het verzoek gelijktijdig met de in te dienen aangifte vennootschapsbelasting te doen, al lijkt de uitspraak van de rechtbank ruimte te geven om via een bezwaarprocedure tegen de nihilbeschikkingen deze alsnog op het juiste bedrag van de verliezen te laten vaststellen.
Betoogd zou kunnen worden dat het indienen van een aangifte met daarin een verlies moet worden opgemerkt als een verzoek om het verlies bij beschikking vast te laten stellen. Helaas wordt dit niet zo opgevat door de Belastingdienst. Geconcludeerd kan worden dat hiermee een formalistisch standpunt wordt ingenomen door de Belastingdienst en de rechtbank.
Denk er tot slot aan dat het laten vaststellen van verliezen bij beschikking ook aan termijnen is gebonden. Het uitgangspunt is dat dit binnen drie jaar na afloop van het boekjaar gebeurd moet zijn.
Ewoud de Ruiter is fiscaal jurist en directeur van 3RRR Belastingadviseurs bv.